Los Angeles, vrijdag 13 december 2002

Soms gebeurt er iets waardoor ik mij inderdaad het zondagskind voel waarvoor zo velen mij verslijten. En dan bedoel ik niet zozeer dat mijn verjaardag, 3 november, dit jaar op een zondag viel. Nee, het gaat mij dan om een drietal voorvallen die mij de afgelopen maanden overkomen zijn. En die hadden alle drie heel wat slechter kunnen aflopen als ik niet zoveer geluk had gehad. Het eerste daarvan vond plaats in Caïro terwijl ik op weg was van onze flat in Heliopolis naar de Fajjoem. Daar is Willeke een nieuw project begonnen nadat het werk in Berenike ons onmogelijk gemaakt was. Onderweg stopten Hamaam, onze steun en toeverlaat in Egypte, en ik verschillende malen langs de drukke Koning Faizalstraat om inkopen te doen voor het team. Omdat Egypte in die tijd een hittegolf doormaakte lieten wij daarbij telkens de airconditioning in onze auto aanstaan, en daarom ook de moter lopen. Gevolg daarvan was dat we ook de deuren niet op slot deden, maar dat doen we eigenlijk nooit in Egypte. Toen we echter in een prachtige banketbakkerij waren om een paar taarten te kopen waarmee we Hamaam's verjaardag konden vieren gebeurde er iets ongebruikelijks. Eén van de vele medewerkers van de winkel, die buiten hielp bij het in- of uitladen van een bestelauto, kwam binnen om te vragen of wij wilden controleren of we iets uit onze auto misten. Zij dacht namelijk gezien te hebben hoe een taxi naast onze auto was gestopt waar iemand was uitgestapt om iets uit onze auto te pakken, weer in te stappen en snel weg te worden gereden. Eén en ander maar half gelovend liepen wij naar buiten om er tot onze grote schrik achter te komen dat inderdaad van alle tassen, zakken, pakken en dozen in de auto nou net die ene tas ontbrak waarin mijn paspoort, rijbewijzen (een Nederlands en een Amerikaans) en credit-cards (opnieuw een Nederlandse en een Amerikaanse) zich bevonden. Alsmede nog belangrijker zaken als de dia's van mijn werk in de woestijn en het opschrijfboekje met de aantekeningen van mijn werk in IJsland. Na de rest van de dag op verschillende politie-bureau's te hebben doorgebracht kwamen wij iets na middernacht nogal beteuterd aan in de Fajjoem. Ik met alleen mijn zonnebril, omdat mijn bril met heldere glazen ook in de gestolen tas zat, en Hamaam met het gevoel zich te moeten verontschuldigen voor het gehele Egyptische volk.

De volgende dag eerst maar eens de Nederlandse Ambassade gebeld om te zien hoe ik aan een nieuw paspoort zou kunnen komen. Na de te verwachten mededeling dat daar in ieder geval een politie-rapport voor nodig zou zijn, en dat had ik gelukkig dus al, zei men mij dat er eerder die ochtend een melding van een gevonden paspoort was binnen gekomen. De vinder zou dat om een uur of tien komen afleveren dus als ik na die tijd zou terugbellen zou men mij kunnen zeggen of dat mijn paspoort was. Ik durfde daar niet op te rekenen en in de tussentijd maakte ik een lijst van zaken die verloren waren gegaan en schreef ik verschillende brieven en E-mails om die opnieuw in mijn bezit te krijgen. Maar rond een uur of elf vernam ik dat mijn paspoort inderdaad terecht was en dat ik dat, nadat daarvoor toestemming was gekomen vanuit Den Haag, bij de Ambassade zou kunnen komen ophalen. Een paar dagen later reisde ik terug van de Fajjoem naar Caïro, onder andere om dat te doen maar ook om een nieuwe tas en een nieuwe bril te kopen. Eenmaal binnen in het volledig verbouwde, behoorlijk uitgebreide en nog erg witte gebouw midden op Zamalek overhandigde mij echter niet alleen mijn paspoort maar tot mijn grote vreugde ook een plastic tas met daarin vrijwel alles wat eens in mijn tas had gezeten. Het enige wat ontbrak waren de tas zelf, mijn contante geld, al mijn pennen en twintig onbelichte rolletjes film. Zelfs mijn credit-cards, die Willeke binnen een half uur nadat ze waren gestolen had weten te blokkeren, ontbraken niet. Net zo min als mijn leesboek, mijn bril en mijn opschrijfboekje. Om het heugelijke feit te vieren heb ik eerst een fors bedrag geschonken aan de eerlijke vinder om vervolgens enkele van de dingen die ik van plan was die dag opnieuw te kopen toch maar aan te schaffen. Zoals een prachtige nieuwe bril, met een montuur gemaakt in Frankrijk uit hout en goud, en een al even mooie leren tas.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


Ook het derde voorval ging gepaard met een diefstal, ditmaal van mijn fiets in Los Angeles slechts enkele weken nadat mijn tas was ontvreemd in Caïro. Willeke en ik hadden al lang besloten dat het beter zou zijn om op de fiets de korte afstand tussen ons huis en UCLA af te leggen. Beter voor ons, beter voor de wereld en bovendien is het in Los Angeles meestal mooi weer. De directe aanleiding om dit plan ook daadwerkelijk uit te voeren was het bezoek van Willeke's ouders. Die zouden dan mooi onze auto kunnen gebruiken terwijl wij met de fiets op stap gingen. En dus kochtten we de dag voor hun aankomst twee Cannondale fietsen die volgens de verkoper een kruising waren tussen een terreinfiets en een tourfiets en dus uitermate geschikt voor het woon-werk verkeer. Maar natuurlijk wel 24 versnellingen en alleen te berijden met een plastic valhelm. Na enig experimenteren hadden we al snel de handigste weg ontdekt en ook dat de ligging van ons huis ten opzichte van UCLA ideaal is. 's Morgens de heuvel op en vol energie aankomen, 's avonds vermoeid de heuvel af en met frisse wangen weer thuis. Helaas werd na precies een week mijn fiets reeds gestolen terwijl die toch stevig op slot had gestaan in één van de vele rijwielstallingen. Het geluk bij dit ongeluk was dat Willeke's vader het allemaal zo zielig vond dat hij mij geld gaf voor een nieuwe fiets. En die stal ik nu maar in mijn kantoor. Oplettende lezers hebben natuurlijk het ontbreken van een tweede voorval bemerkt. Dat deed zich weliswaar voor tussen het eerste en het laatste maar wordt hier als laatste verhaald omdat er het minst over te vertellen valt. Toen ik op een dag binnenstapte in ons appartement in Caïro waren de meubels op een vreemde manier verplaatst. Eerst dacht ik dat Hamaam of Willeke hiervoor verantwoordelijk waren maar al snel ontdekte ik dat er moest zijn ingebroken en dat iemand, naar later bleek de politie, de meubels had verplaatst om herhaling daarvan te bemoeilijken. Nu huren wij dat appartement voornamelijk als opslagplaats voor alle spullen die wij bij ons werk in Egypte nodig hebben en die we niet elke keer mee heen-en-weer willen nemen. Zo staan er, onder andere, microscopen, printers, een fax-machine, heel veel papieren en een volledige serie landmeetinstrumenten. Het enige wat de dieven hadden meegenomen was onze voorraad sterke drank. Nu is dat in Egypte inderdaad moeilijk te krijgen, tenzij je bereid bent de officiële accijnzen van in toaal 3000% (drieduizend %) te betalen, maar wij hebben van deze diefstal toch geen minuut wakker gelegen. Samen met de andere bewoners van het pand is er inmiddels wel een bewaker ingehuurd, de vorige was er alleen 's nachts en dat was dus niet afdoende.

Maar hoe kwam ik eigenlijk van IJsland, waar de vorige Brief uit Caïro of Californië of in dit geval Skagafjörður vandaan kwam, opnieuw in Egypte terecht? Wel, ik moet zeggen dat daar een ingewikkelde omweg aan vooraf ging. Vanuit IJsland in Nederland teruggekomen reisde ik direct door naar Bergen, in Noorwegen. Ditmaal per auto, geleend van mijn zus. Ik werd vergezeld door een neef, de zoon van de zus van mijn moeder, die ook de details van de reis had georganiseerd. Dat leek mij voor hem gemakkelijker dan voor mij, niet alleen omdat hij Skandinavist is maar vooral omdat hij in de loop van zijn studie enige maanden in Bergen heeft gewoond en gewerkt. En zo reden wij van Westerbork naar Hanstholm om vandaar met de nachtboot over te steken naar Bergen. Daar wilde ik naar toe om, hoe merkwaardig het ook klinkt, een verzameling potscherven uit Soedan te bemonsteren. Vanuit Bergen werd in een niet al te ver verleden een ecologisch project uitgevoerd in de Oostelijke Woestijn, tussen de Nijl en de Rode Zee, in het noorden van Soedan en het zuiden van Egypte. Betaald door het Noorse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking werden in het kader hiervan alle bomen in het gebied in kaart gebracht en opgemeten. Op een gegeven moment wilde men de gegevens in een historisch perspectief plaatsen en hiertoe werden een historicus uit Bergen en een archeoloog uit Soedan ingeschakeld.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


Zij trokken verschillende malen met het team de woestijn in en kwamen terug met een schat aan gegevens en ook een paar kisten vol botfragmenten en potscherven. En daaronder waren er een paar van het soort waarin ik geïnteresseerd ben: de zogenaamde Eastern Desert Ware. Toen de Soedanese onderzoeker naar Noorwegen verhuisde om daar een niertransplantatie te ondergaan nam hij al het materiaal mee maar vervolgens wist niemand goed wat ermee te doen. Toen ik belangstelling toonde voor een gedeelte ervan was men gaarne bereid mij toe te staan om mee te nemen wat ik hebben wilde. En dat waren 63 fragmenten van ooit kleine maar fraaie, hand-gemaakte aardewerken kommetjes. En die liggen nu hier in Los Angeles te wachten om verder bestudeerd te worden. Wel heb ik, schriftelijk, moeten beloven om alles wat ik over houd terug te sturen naar Khartoem. Voor ik verder reisde was er even tijd om het graf van Edvard Grieg te bezoeken en iets van Bergen te zien. Zoals bijvoorbeeld het zee-aquarium. Daarin zijn, naast uitgebreide informatie over de Noorse zalmindustrie, een paar pinguins en zelfs een krokodil, de bekende zeehondenhokken aanwezig. Net als overal ter wereld bestaan die enerzijds uit een soort zwembad, waarin weinig van de zeehonden te zien is, en anderzijds uit een soort aquarium waarin de bezoeker door een dikke glazen wand de dieren kan zien rondzwemmen. Anders dan elders was er in Bergen in één van die onderzeese gangen een kleine tentoonstelling over hoe jonge zeehondjes worden doodgeknuppeld. Zo was daar de feitelijke knuppel te zien, naast een haak waarmee de dode dieren over het ijs worden gesleept en de slee waarmee grotere aantallen dode dieren worden vervoerd naar de boot van de knuppelaar. Opvallend was het ontbreken van enig commentaar maar nog opvallender het feit dat in de souvernirwinkel van het aquarium petten, vesten en portemonnaies vervaardigd van zeehondenbont te koop worden aangeboden. Zelf kon ik de verleiding van een paar oorbellen van zilver en walvisbalein niet weerstaan. Vooral niet omdat ik had afgesproken de volgende dag walvisbiefstuk te gaan eten met één van mijn Noorse gastheren, zijn zoon, zijn assistente en mijn neef natuurlijk. De smaak van walvis valt eenvoudig te beschrijven: denk aan de malsste (meest malse) biefstuk die je ooit gegeten hebt, een walvis is tenslotte een zoogdier. Die biefstuk lijkt echter gebakken in een flinke scheut levertraan. Het smaakt dus niet naar vis, maar naar visolie en dat is niet zo verwonderlijk voor een dier dat al miljoenen jaren alleen maar vis eet. Het duurt even voor je smaakpapillen eraan gewend zijn, net al bij bijvoorbeeld olijven of blauwe kaas, maar ik kan me goed voorstellen dat je er na een paar keer naar gaat verlangen.

Van dit vreemde culinaire avontuur vloog ik, na te zijn teruggevaren en gereden naar Nederland, linea recta naar het land met de grootste culinaire reputatie ter wereld, Italië. Samen met Willeke woonde ik in Rome het 10de Internationale Congres voor Nubische Studies bij. Willeke gaf daar een lezing over de contacten tussen Berenike en de gebieden ten zuiden daarvaan, waaronder Nubië, en ik over mijn onderzoek van de Eastern Desert Ware die in het verleden soms werd aangeduid als Nubisch aardewerk. Beide lezingen werden goed bezocht en veroorzaakten een levendige discussie na afloop. Wij waren verstandig genoeg geweest om ruim een week voor de conferentie naar Rome te reizen en konden dat ook doen omdat wij logeerden in het appartement van een kennis die wij kennen uit Egypte, toen hij in Rome woonde, en die inmiddels ook verhuisd is naar Los Angeles. Net als wij in Caïro heeft hij een pied-a-terre aangehouden, in Trastevere. Eenmaal in Rome vroegen wij ons af waar wij ooit de verkeerde weg zijn ingeslagen en moesten wij het met keizer Nero eens zijn dat alleen in Rome men als mens kan leven. Alles is te belopen, overal is iets moois te zien en nergens is een slechte maaltijd te verkrijgen. Maar helaas, voorlopig zijn wij veroordeeld tot Los Angeles en Caïro met af en toe een uitstapje naar Nederland, of elders. Als herinnering aan het Italiaanse oog voor detail heb ik wel een grijs pak zonder revers en een paar schoenen met rondom uitstekende zolen meegenomen naar de Nieuwe Wereld.
 

Verder naar het einde


Terug naar het begin


Het lijkt of men op weg van Amsterdam naar Caïro in Rome al halverwege is maar niet volgens de vliegmaatschappijen. En dus reisden wij van Rome door naar Caïro via Schiphol. In Egypte begon Willeke gelijk aan haar Field School voor inspecteurs van de Oudheidkundige Dienst in de Fajjoem terwijl ik doorreisde naar Marsa Nakari, vlak ten zuiden van Marsa Alam aan de Rode Zee. Daar bracht ik de laatste ontwikkelingen in kaart, na een eerder bezoek in 1999, en zouden Steve Sidebotham en ik eigenlijk de woestijn in trekken voor meer landmeetwerk. Maar helaas was de toestemming daarvoor niet toegekend en dus vertrok Steve al snel na mijn aankomst en kon ik zelf ook na een week terug naar Caïro. Daar was inmiddels een hittegolf losgebarsten en vluchtte ik, na bovenbeschreven avontuur beleefd te hebben, naar de Fajjoem waar het zo mogelijk nog warmer was. Aldaar aangekomen bracht ik niet alleen een klein stukje van de Grieks-Romeinse stad Medinet Watfa (Philoteras ?) in kaart maar gaf ik daarnaast les in landmeettechnieken . De laatste week bracht ik samen met een Egyptische aardewerkdeskundige ook nog het grafveld uit het Middenrijk in kaart dat vlak ten oosten van de piramide van Hawara ligt. Ooit is dat opgegraven maar daarbij is niet alleen geen goede administratie bijgehouden maar is zelfs geen schets van een kaartje getekend. Daar is nu verandering in gekomen en als alles naar wens verloopt worden mijn kaartjes binnenkort, samen met het aardewerk, gepubliceerd en nog wel door het Metropolitan Museum of Art. Eerder dan Willeke vloog ik terug naar Amsterdam want mijn omzwervingen waren nog niet ten einde.

Als laatste moest ik namelijk nog naar Praag nadat ik, voor het eerst sinds jaren, mijn verjaardag in Nederland had gevierd, bij mijn moeder thuis. De volgende dag vertrok ik met de trein van Amsterdam naar Keulen, vervolgens van Keulen naar Frankfurt en van daar, in een couchette, naar Praag. Mijn reis was georganiseerd door dezelfde neef die de reis naar Noorwegen had geregeld, ik reisde ditmaal echter helemaal alleen. Aangekomen in mijn hotel zat degene die ik wilde bezoeken reeds op mij te wachten. Zoals er aardewerk uit Soedan in Noorwegen te vinden is, zo is er aardewerk uit Beneden-Nubië aanwezig in Praag. In het begin van de jaren 1960 was de bouw van de stuwdam bij Aswan, die een stuwmeer zou veroorzaken dat het Egyptische deel van Nubië onder water zou zetten, de aanleiding voor een explosie van archeologische expedities. Aan één daarvan nam Eugen Strouhal deel, een arts uit Praag. Hij was geïnteresseerd in menselijke overblijfselen en hij groef daarom twee grafvelden op, één in Wadi Qitna en één in Zuid-Kalabsja. Daarbij vond hij grote hoeveelheden hand-gemaakte kommen, en scherven daarvan, zoals die eerder mondjesmaat ook elders waren aangetroffen. Voor het eerst waren er nu zoveel dat een indeling gemaakt kon worden van de verschillende vormen en decoraties. En dat is de indeling die ik ook gebruik, zij het in enigzins gewijzigde vorm. Als dank voor al het werk in Nubië schonk de Egyptische regering, bij hoge uitzondering, antiquiteiten aan de landen die hadden meegeholpen. Zo kreeg Nederland een complete tempel, die herbouwd is op de binnenplaats van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Tsjechoslowakije mocht, onder andere, het aardewerk uit Wadi Qitna en Zuid-Kalabsja meenemen. En dat wordt nu bewaard in het Nationaal Museum te Praag. Ik mocht dat allemaal bestuderen maar mocht er uiteraard niets van meenemen. En dus zal ik de komende zomer opnieuw naar Praag reizen om al die scherven te tekenen, te beschrijven en te publiceren. Wie voor die tijd meer wil lezen verwijs ik graag naar Sudan & Nubia 6; 2002: 53-57; het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 146; 2002: 1147-1149 of Phoenix 48; 2002: 113-116. In dat laatste artikel wordt het verhaal van de Romeinse resten in Wadi Umm Wikala nogmaal verteld (zie BuC 13 (10 april 1998), BuC 18 (6 augustus 1999) of het Journal of Egyptian Archaeology 87; 2001: 135-170). Binnenkort zullen zowel in het NTvG als in JEA nieuwe artikelen van mijn hand verschijnen en zo gauw de problemen rond mijn web-site, veroorzaakt door het failliet gaan van de provider, zijn opgelost zullen ook daaraan nieuwe teksten en foto's worden toegevoegd. Maar al voor die tijd ontving ik ten behoeve daarvan graag informatie omtrent de nakomelingen van Jacobus Christiaan (Koos) Barnard, geboren op 10 juni 1889 in Den Haag en rond 1907 naar Australië vertrokken, en Nellie Violet Cribben, afkomstig uit Birmingham in Groot-Britannië.

Verder

Meer over Hans

Meer over Barnard

Terug naar de Barnard WWW home-page