De volgende dag eerst maar eens de Nederlandse Ambassade
gebeld om te zien hoe ik aan een nieuw paspoort zou kunnen komen. Na de te
verwachten mededeling dat daar in ieder geval een politie-rapport voor nodig
zou zijn, en dat had ik gelukkig dus al, zei men mij dat er eerder die ochtend
een melding van een gevonden paspoort was binnen gekomen. De vinder zou dat
om een uur of tien komen afleveren dus als ik na die tijd zou terugbellen
zou men mij kunnen zeggen of dat mijn paspoort was. Ik durfde daar niet op
te rekenen en in de tussentijd maakte ik een lijst van zaken die verloren
waren gegaan en schreef ik verschillende brieven en E-mails om die opnieuw
in mijn bezit te krijgen. Maar rond een uur of elf vernam ik dat mijn paspoort
inderdaad terecht was en dat ik dat, nadat daarvoor toestemming was gekomen
vanuit Den Haag, bij de Ambassade zou kunnen komen ophalen. Een paar dagen
later reisde ik terug van de Fajjoem naar Caïro, onder andere om dat
te doen maar ook om een nieuwe tas en een nieuwe bril te kopen. Eenmaal binnen
in het volledig verbouwde, behoorlijk uitgebreide en nog erg witte gebouw
midden op Zamalek overhandigde mij echter niet alleen mijn paspoort maar
tot mijn grote vreugde ook een plastic tas met daarin vrijwel alles wat eens
in mijn tas had gezeten. Het enige wat ontbrak waren de tas zelf, mijn contante
geld, al mijn pennen en twintig onbelichte rolletjes film. Zelfs mijn credit-cards,
die Willeke binnen een half uur nadat ze waren gestolen had weten te blokkeren,
ontbraken niet. Net zo min als mijn leesboek, mijn bril en mijn opschrijfboekje.
Om het heugelijke feit te vieren heb ik eerst een fors bedrag geschonken aan
de eerlijke vinder om vervolgens enkele van de dingen die ik van plan was
die dag opnieuw te kopen toch maar aan te schaffen. Zoals een prachtige nieuwe
bril, met een montuur gemaakt in Frankrijk uit hout en goud, en een al even
mooie leren tas.
Ook het derde voorval ging gepaard met een diefstal, ditmaal
van mijn fiets in Los Angeles slechts enkele weken nadat mijn tas was ontvreemd
in Caïro. Willeke en ik hadden al lang besloten dat het beter zou zijn
om op de fiets de korte afstand tussen ons huis en UCLA af te leggen. Beter
voor ons, beter voor de wereld en bovendien is het in Los Angeles meestal
mooi weer. De directe aanleiding om dit plan ook daadwerkelijk uit te voeren
was het bezoek van Willeke's ouders. Die zouden dan mooi onze auto kunnen
gebruiken terwijl wij met de fiets op stap gingen. En dus kochtten we de
dag voor hun aankomst twee Cannondale fietsen die volgens de verkoper
een kruising waren tussen een terreinfiets en een tourfiets en dus uitermate
geschikt voor het woon-werk verkeer. Maar natuurlijk wel 24 versnellingen
en alleen te berijden met een plastic valhelm. Na enig experimenteren hadden
we al snel de handigste weg ontdekt en ook dat de ligging van ons huis ten
opzichte van UCLA ideaal is. 's Morgens de heuvel op en vol energie aankomen,
's avonds vermoeid de heuvel af en met frisse wangen weer thuis. Helaas werd
na precies een week mijn fiets reeds gestolen terwijl die toch stevig op
slot had gestaan in één van de vele rijwielstallingen. Het
geluk bij dit ongeluk was dat Willeke's vader het allemaal zo zielig vond
dat hij mij geld gaf voor een nieuwe fiets. En die stal ik nu maar in mijn
kantoor. Oplettende lezers hebben natuurlijk het ontbreken van een tweede
voorval bemerkt. Dat deed zich weliswaar voor tussen het eerste en het laatste
maar wordt hier als laatste verhaald omdat er het minst over te vertellen
valt. Toen ik op een dag binnenstapte in ons appartement in Caïro waren
de meubels op een vreemde manier verplaatst. Eerst dacht ik dat Hamaam of
Willeke hiervoor verantwoordelijk waren maar al snel ontdekte ik dat er moest
zijn ingebroken en dat iemand, naar later bleek de politie, de meubels had
verplaatst om herhaling daarvan te bemoeilijken. Nu huren wij dat appartement
voornamelijk als opslagplaats voor alle spullen die wij bij ons werk in Egypte
nodig hebben en die we niet elke keer mee heen-en-weer willen nemen. Zo staan
er, onder andere, microscopen, printers, een fax-machine, heel veel papieren
en een volledige serie landmeetinstrumenten. Het enige wat de dieven hadden
meegenomen was onze voorraad sterke drank. Nu is dat in Egypte inderdaad
moeilijk te krijgen, tenzij je bereid bent de officiële accijnzen van
in toaal 3000% (drieduizend %) te betalen, maar wij hebben van deze diefstal
toch geen minuut wakker gelegen. Samen met de andere bewoners van het pand
is er inmiddels wel een bewaker ingehuurd, de vorige was er alleen 's nachts
en dat was dus niet afdoende.
Maar hoe kwam ik eigenlijk van IJsland, waar de vorige
Brief uit Caïro of Californië of in dit geval Skagafjörður
vandaan kwam, opnieuw in Egypte terecht? Wel, ik moet zeggen dat daar een
ingewikkelde omweg aan vooraf ging. Vanuit IJsland in Nederland teruggekomen
reisde ik direct door naar Bergen, in Noorwegen. Ditmaal per auto, geleend
van mijn zus. Ik werd vergezeld door een neef, de zoon van de zus van mijn
moeder, die ook de details van de reis had georganiseerd. Dat leek mij voor
hem gemakkelijker dan voor mij, niet alleen omdat hij Skandinavist is maar
vooral omdat hij in de loop van zijn studie enige maanden in Bergen heeft
gewoond en gewerkt. En zo reden wij van Westerbork naar Hanstholm om vandaar
met de nachtboot over te steken naar Bergen. Daar wilde ik naar toe om, hoe
merkwaardig het ook klinkt, een verzameling potscherven uit Soedan te bemonsteren.
Vanuit Bergen werd in een niet al te ver verleden een ecologisch project
uitgevoerd in de Oostelijke Woestijn, tussen de Nijl en de Rode Zee, in het
noorden van Soedan en het zuiden van Egypte. Betaald door het Noorse Ministerie
van Ontwikkelingssamenwerking werden in het kader hiervan alle bomen in het
gebied in kaart gebracht en opgemeten. Op een gegeven moment wilde men de
gegevens in een historisch perspectief plaatsen en hiertoe werden een historicus
uit Bergen en een archeoloog uit Soedan ingeschakeld.
Zij trokken verschillende malen met het team de woestijn in
en kwamen terug met een schat aan gegevens en ook een paar kisten vol botfragmenten
en potscherven. En daaronder waren er een paar van het soort waarin ik geïnteresseerd
ben: de zogenaamde Eastern Desert
Ware. Toen de Soedanese onderzoeker naar Noorwegen verhuisde om daar
een niertransplantatie te ondergaan nam hij al het materiaal mee maar vervolgens
wist niemand goed wat ermee te doen. Toen ik belangstelling toonde voor een
gedeelte ervan was men gaarne bereid mij toe te staan om mee te nemen wat
ik hebben wilde. En dat waren 63 fragmenten van ooit kleine maar fraaie,
hand-gemaakte aardewerken kommetjes. En die liggen nu hier in Los Angeles
te wachten om verder bestudeerd te worden. Wel heb ik, schriftelijk, moeten
beloven om alles wat ik over houd terug te sturen naar Khartoem. Voor ik
verder reisde was er even tijd om het graf van Edvard Grieg te bezoeken en
iets van Bergen te zien. Zoals bijvoorbeeld het zee-aquarium. Daarin zijn,
naast uitgebreide informatie over de Noorse zalmindustrie, een paar pinguins
en zelfs een krokodil, de bekende zeehondenhokken aanwezig. Net als overal
ter wereld bestaan die enerzijds uit een soort zwembad, waarin weinig van
de zeehonden te zien is, en anderzijds uit een soort aquarium waarin de bezoeker
door een dikke glazen wand de dieren kan zien rondzwemmen. Anders dan elders
was er in Bergen in één van die onderzeese gangen een kleine
tentoonstelling over hoe jonge zeehondjes worden doodgeknuppeld. Zo was daar
de feitelijke knuppel te zien, naast een haak waarmee de dode dieren over
het ijs worden gesleept en de slee waarmee grotere aantallen dode dieren
worden vervoerd naar de boot van de knuppelaar. Opvallend was het ontbreken
van enig commentaar maar nog opvallender het feit dat in de souvernirwinkel
van het aquarium petten, vesten en portemonnaies vervaardigd van zeehondenbont
te koop worden aangeboden. Zelf kon ik de verleiding van een paar oorbellen
van zilver en walvisbalein niet weerstaan. Vooral niet omdat ik had afgesproken
de volgende dag walvisbiefstuk te gaan eten met één van mijn
Noorse gastheren, zijn zoon, zijn assistente en mijn neef natuurlijk. De
smaak van walvis valt eenvoudig te beschrijven: denk aan de malsste (meest
malse) biefstuk die je ooit gegeten hebt, een walvis is tenslotte een zoogdier.
Die biefstuk lijkt echter gebakken in een flinke scheut levertraan. Het smaakt
dus niet naar vis, maar naar visolie en dat is niet zo verwonderlijk voor
een dier dat al miljoenen jaren alleen maar vis eet. Het duurt even voor
je smaakpapillen eraan gewend zijn, net al bij bijvoorbeeld olijven of blauwe
kaas, maar ik kan me goed voorstellen dat je er na een paar keer naar gaat
verlangen.
Van dit vreemde culinaire avontuur vloog ik, na te zijn
teruggevaren en gereden naar Nederland, linea recta naar het land met de grootste
culinaire reputatie ter wereld, Italië. Samen met Willeke woonde ik
in Rome het 10de Internationale Congres voor Nubische Studies bij. Willeke
gaf daar een lezing over de contacten tussen Berenike en de gebieden ten
zuiden daarvaan, waaronder Nubië, en ik over mijn onderzoek van de Eastern
Desert Ware die in het verleden soms werd aangeduid als Nubisch aardewerk.
Beide lezingen werden goed bezocht en veroorzaakten een levendige discussie
na afloop. Wij waren verstandig genoeg geweest om ruim een week voor de conferentie
naar Rome te reizen en konden dat ook doen omdat wij logeerden in het appartement
van een kennis die wij kennen uit Egypte, toen hij in Rome woonde, en die
inmiddels ook verhuisd is naar Los Angeles. Net als wij in Caïro heeft
hij een pied-a-terre aangehouden, in Trastevere. Eenmaal in Rome vroegen
wij ons af waar wij ooit de verkeerde weg zijn ingeslagen en moesten wij
het met keizer Nero eens zijn dat alleen in Rome men als mens kan leven.
Alles is te belopen, overal is iets moois te zien en nergens is een slechte
maaltijd te verkrijgen. Maar helaas, voorlopig zijn wij veroordeeld tot Los
Angeles en Caïro met af en toe een uitstapje naar Nederland, of elders.
Als herinnering aan het Italiaanse oog voor detail heb ik wel een grijs pak
zonder revers en een paar schoenen met rondom uitstekende zolen meegenomen
naar de Nieuwe Wereld.
Het lijkt of men op weg van Amsterdam naar Caïro in
Rome al halverwege is maar niet volgens de vliegmaatschappijen. En dus reisden
wij van Rome door naar Caïro via Schiphol. In Egypte begon Willeke gelijk
aan haar Field School voor inspecteurs van de Oudheidkundige Dienst in de
Fajjoem terwijl ik doorreisde naar Marsa Nakari, vlak ten zuiden van Marsa Alam aan de Rode Zee. Daar
bracht ik de laatste ontwikkelingen in kaart, na een eerder bezoek in 1999,
en zouden Steve Sidebotham en ik eigenlijk de woestijn in trekken voor meer
landmeetwerk. Maar helaas was de toestemming daarvoor niet toegekend en dus
vertrok Steve al snel na mijn aankomst en kon ik zelf ook na een week terug
naar Caïro. Daar was inmiddels een hittegolf losgebarsten en vluchtte
ik, na bovenbeschreven avontuur beleefd te hebben, naar de Fajjoem waar het
zo mogelijk nog warmer was. Aldaar aangekomen bracht ik niet alleen een klein
stukje van de Grieks-Romeinse stad Medinet Watfa (Philoteras ?)
in kaart maar gaf ik daarnaast les in
landmeettechnieken . De laatste week bracht ik samen met een Egyptische
aardewerkdeskundige ook nog het grafveld uit het Middenrijk in kaart dat vlak
ten oosten van de piramide van Hawara ligt. Ooit is dat opgegraven maar daarbij
is niet alleen geen goede administratie bijgehouden maar is zelfs geen schets
van een kaartje getekend. Daar is nu verandering in gekomen en als alles
naar wens verloopt worden mijn kaartjes binnenkort, samen met het aardewerk,
gepubliceerd en nog wel door het Metropolitan Museum of Art. Eerder dan Willeke
vloog ik terug naar Amsterdam want mijn omzwervingen waren nog niet ten einde.
Als laatste moest ik namelijk nog naar Praag nadat ik, voor het eerst sinds jaren, mijn verjaardag in Nederland had gevierd, bij mijn moeder thuis. De volgende dag vertrok ik met de trein van Amsterdam naar Keulen, vervolgens van Keulen naar Frankfurt en van daar, in een couchette, naar Praag. Mijn reis was georganiseerd door dezelfde neef die de reis naar Noorwegen had geregeld, ik reisde ditmaal echter helemaal alleen. Aangekomen in mijn hotel zat degene die ik wilde bezoeken reeds op mij te wachten. Zoals er aardewerk uit Soedan in Noorwegen te vinden is, zo is er aardewerk uit Beneden-Nubië aanwezig in Praag. In het begin van de jaren 1960 was de bouw van de stuwdam bij Aswan, die een stuwmeer zou veroorzaken dat het Egyptische deel van Nubië onder water zou zetten, de aanleiding voor een explosie van archeologische expedities. Aan één daarvan nam Eugen Strouhal deel, een arts uit Praag. Hij was geïnteresseerd in menselijke overblijfselen en hij groef daarom twee grafvelden op, één in Wadi Qitna en één in Zuid-Kalabsja. Daarbij vond hij grote hoeveelheden hand-gemaakte kommen, en scherven daarvan, zoals die eerder mondjesmaat ook elders waren aangetroffen. Voor het eerst waren er nu zoveel dat een indeling gemaakt kon worden van de verschillende vormen en decoraties. En dat is de indeling die ik ook gebruik, zij het in enigzins gewijzigde vorm. Als dank voor al het werk in Nubië schonk de Egyptische regering, bij hoge uitzondering, antiquiteiten aan de landen die hadden meegeholpen. Zo kreeg Nederland een complete tempel, die herbouwd is op de binnenplaats van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Tsjechoslowakije mocht, onder andere, het aardewerk uit Wadi Qitna en Zuid-Kalabsja meenemen. En dat wordt nu bewaard in het Nationaal Museum te Praag. Ik mocht dat allemaal bestuderen maar mocht er uiteraard niets van meenemen. En dus zal ik de komende zomer opnieuw naar Praag reizen om al die scherven te tekenen, te beschrijven en te publiceren. Wie voor die tijd meer wil lezen verwijs ik graag naar Sudan & Nubia 6; 2002: 53-57; het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 146; 2002: 1147-1149 of Phoenix 48; 2002: 113-116. In dat laatste artikel wordt het verhaal van de Romeinse resten in Wadi Umm Wikala nogmaal verteld (zie BuC 13 (10 april 1998), BuC 18 (6 augustus 1999) of het Journal of Egyptian Archaeology 87; 2001: 135-170). Binnenkort zullen zowel in het NTvG als in JEA nieuwe artikelen van mijn hand verschijnen en zo gauw de problemen rond mijn web-site, veroorzaakt door het failliet gaan van de provider, zijn opgelost zullen ook daaraan nieuwe teksten en foto's worden toegevoegd. Maar al voor die tijd ontving ik ten behoeve daarvan graag informatie omtrent de nakomelingen van Jacobus Christiaan (Koos) Barnard, geboren op 10 juni 1889 in Den Haag en rond 1907 naar Australië vertrokken, en Nellie Violet Cribben, afkomstig uit Birmingham in Groot-Britannië.