Willeke en ik hebben namelijk opnieuw een hele winter in Egypte doorgebracht. Begin september in Los Angeles aangekomen en begin november onze spullen ontvangen vlogen wij op 10 december al weer oostwaarts om, na een kort oponthoud in Amsterdam, midden in de nacht in Caïro aan te komen. Daar was opvallend weinig veranderd, zo weinig dat het was of we nooit waren weggeweest. Al onze vrienden woonden nog waar we ze indertijd hadden achtergelaten en alle straten en winkels oogden nog precies hetzelfde. De enige wezenlijke verandering was dat het dragen van autogordels, dat voorheen min of meer verboden was, nu plotseling verplicht was gesteld. De reden ligt voor de hand: iemand moet bedacht hebben dat er meer geld te verdienen valt met het verkopen en installeren van autogordels, en het uitdelen van bekeuringen wanneer die niet gebruikt woren, dan met het innen van de belasting die er voorheen op werd geheven. Een belasting die eigenlijk nooit werd geïnd omdat alle importeurs hun auto's bij aankomst onmiddellijk ontdeden van riemen en airbags om zo de prijzen te drukken.
We landden midden in de Heilige Maand Ramadan en het leven speelde zich dan ook voornamelijk 's nachts af. Van het vliegveld gingen we direct naar de binnenstad om wat mensen te ontmoeten en vandaar naar een restaurantje voor de sohoer, de laatste maaltijd voor zonsopgang. Willeke reisde vrijwel gelijk door naar het zuiden, slechts opgehouden door klein bureaucratisch probleem. Bij het verlengen van haar visum, van één maand naar zes maanden, moest namelijk haar dossier worden gelicht nadat uit de vele stempels in haar paspoort duidelijk was geworden dat ze enige tijd in Egypte gewoond had. Zelf kreeg ik de gevraagde verlenging zonder meer in mijn nieuwe paspoort getempeld omdat daarin geen enkele aanwijzing te vinden was dat ik ooit in Egypte geweest zou zijn. Ik ben heel benieuwd wat er inmiddels met mijn dossier gebeurd is en of dat nog tot in lengte van jaren onvindbaar op een plank zal liggen te verstoffen. En ik had juist helemaal geen haast met dat visum want ik zou nog zeker een week in Caïro blijven om enige noodzakelijke inkopen te doen. Daarna zou ik samen met een team-lid dat voor het eerst alleen naar Egypte kwam de lange, nachtelijke busreis aanvaarden. Van zeven uur 's avonds tot zes uur 's morgens in een met rook, mobiel telefoongerinkel en Egyptische video-clips gevulde bus.
Onze aankomst in Berenike was vervreemdend. Na een
vrijwel doorwaakte nacht stapten wij aan het begin van de dag
uit in Arab Saleh, een piepklein dorpje midden in de woestijn.
Dit is vanuit Berenike de dichtsbijzijnde nederzetting van enige
betekenis. Van hieraf is de twee-duizend jaar oude haven nog
zo'n tien kilometer naar het zuiden, over de eindeloze asfaltweg
van Suez naar Khartoem, en dan nog eens zo ver door de woestijn
naar de Rode Zee, over een inmiddels welgebaand zandpad. Toen de
bus doorreed bleven we echter geheel alleen achter met onze
bagage. Er was niemand die ons opwachtte en alle dorpsbewoners
lagen nog op één oor vanwege de Ramadan. Op een gegeven moment
zag ik naast het van beton en meubelplaat opgetrokken theehuis
van 'Am Hassan onze pick-up staan, helemaal koud en met bedauwde
ruiten. Die stond daar dus al een tijdje, misschien was degene
die ons op kwam halen vroeg aangekomen, of ook op doorreis
vanuit het noorden, en daarom even gaan rusten tussen de
vormeloze balen die de werknemers van het theehuis en soldaten
op doorreis deden vermoeden. Enig schudden aan enkele van deze
balen deed echter geen bekende gezichten te voorschijn komen,
maar wel onze autosleutels. Bij mijn eerste poging om onze
trouwe pick-up te starten bleek hoe snel men went aan het
Amerikaanse comfort: helemaal vergeten de koppeling in te
trappen. Gelukkig was er geen permanente schade ontstaan en al
snel waren we op weg naar het tentenkamp dat de komende maanden
thuis zou zijn. Daar aangekomen bleek dat de vorige bestuurder
van de auto waarmee wij aankwamen die inderdaad voor ons had
achtergelaten nadat hij met een eerdere bus naar het noorden was
afgereisd.
Het verblijf in Berenike was als vanouds, met de gebruikelijke voorspoed en tegenslagen. De sfeer was beter dan in sommige voorgaande jaren en de archeologie minder spectaculair. Ik heb veel landmeetwerk kunnen verrichten en ben tussendoor nog twee weken in Aswan geweest om deel te nemen aan de bestudering van het materiaal uit Qasr Ibrim dat daar opgeslagen ligt. Al geruime tijd proberen we iemand te vinden die het handgemaakte aardewerk wil bestuderen dat zowel in Berenike als Qasr Ibrim, en in de tussen deze twee nederzettingen gelegen woestijn, wordt gevonden. Dit is heel speciaal aardewerk, met veel zorg gemaakt van waarschijnlijk lokale klei door de bewoners van de woestijn. Waarschijnlijk, want er zijn veel vraagtekens rond dit materiaal, genoeg om een proefschrift over te schijven. Tot het afgelopen verblijf in Berenike hadden verschillende mensen interesse getoond deze taak op zich te nemen maar één voor één haakten die ook allemaal weer af. En dat terwijl volgend jaar ons laatste jaar in Berenike zal zijn. Hoewel het project daarna waarschijnlijk wel wordt voortgezet is de financiering, en daarmee de invulling ervan, nog bijzonder onzeker. Daarom heb ik, na heel lang wikken en wegen, besloten het onderzoek zelf te doen. Inmiddels heb ik tenslotte meer ervaring als archeoloog dan als arts en het ziet er niet naar uit dat ik hier, of ergens anders, in die laatste functie snel een betrekking zal vinden. Het zou daarnaast mooi zijn een vorm van erkenning te krijgen voor al het werk dat ik gedaan heb, en mijnsondanks nog zal doen. Bovendien ben ik nog niet uitgekeken op de Oostelijke Woestijn en biedt dit project mij de kans daar nog eens terug te keren, ook nadat Willeke andere projecten op zich heeft genomen. We zijn namelijk al geruime tijd bezig met de voorbereidingen voor twee nieuwe projecten, beide ten westen van de Nijl.
Een tijd van veranderingen dus, en het nemen van belangrijke beslissingen. Een beslissing die waarschijnlijk velen zal plezieren is dat ik eindelijk begonnen ben met een boek te schrijven over mijn avonturen in de woestijn, verluchtigd met tekeningen en foto's. Inmiddels heb ik van elk van de vijf hoofdstukken de eerste paar bladzijden geschreven en heb ik de ook de eerste tekeningen op papier staan. Daarnaast ben ik materiaal aan het verzamelen voor een tweede boek dat de verschillen, maar vooral de overeenkomsten tussen Caïro en Los Angeles zal bespreken en vooral laten zien. Een klein voorproefje daarvan is te zien op mijn pagina's op de Barnard WWWeb-site, een website waar ik de laatste tijd hard aan gewerkt heb. Eén van die overeenkomsten is hoe mensen nadenken over het weer. Elke keer dat het hier bewolkt is, of zelfs regent, zegt iedereen: 'Dit is heel ongebruikelijk, het regent hier eigenlijk nooit. Het is hier altijd mooi weer'. Nu is dat laatste ook wel zo maar het regent hier wel degelijk, net als in Caïro waar dat feit al even hard ontkend wordt. En net als in Caïro is de infrastructuur hier niet op regen ingesteld en wordt het openbare leven er ernstig door in de war geschopt. Gek gemaakt door al die mooie verhalen (er is zelfs een liedje over van the Eagles 'It never rains in Southern California') ruilden wij onze auto in tegen één met een open dak, lederen bekleding en een motor met zes cilinders. Uitgerekend de dag dat wij naar onze dealer reden om de feitelijke overdracht tot stand te brengen regende het natuurlijk de hele dag. Sinds die zijn we echter wel erg gewend geraakt aan ons open dak en hebben we elke keer weer het gevoel van 'wie doet ons wat' als we over Sunset Boulevard de opgaande zon tegemoet rijden.
Het grootste verschil tussen de Verenigde Staten
en Egypte, of zelfs Nederland, dat wij tot nu toe hebben
aangetroffen is, behalve het vrijwel volledige gebrek aan
gemeenschapszin, de houding tegenover drinken. Geen Amerikaan
lijkt dood te willen worden aangetroffen zonder een beker met
tenminste een halve liter koud vocht in de onmiddellijke
nabijheid. En met 'koud' bedoel ik niet alleen dat het vaak
drankjes zijn die wij gewend zijn zo heet mogelijk te drinken,
zoals thee of koffie, maar bovendien dat er minstens tien
ijsklontjes in drijven. De belangrijkste kritiek in de vakbladen
op onze nieuwe auto (nou ja, uit 1995), bijvoorbeeld, was het
ontbreken van houders voor drankjes zoals die nu in vrijwel elke
Amerikaanse auto standaard worden ingebouwd. Dat dit wordt
veroorzaakt door een Europeese opstelling van meer relevante
zaken, zoals de handrem, was blijkbaar niemand opgevallen. Voor
iemand die het dikke boek 'For God, Country and Coca-Cola' van
Mark Pendergrast helemaal heeft gelezen, iemand zoals ik dus,
had dit alles natuurlijk niet als een verrassing mogen komen. De
invloed van de Oude Wereld doet zich echter elke keer weer
gelden. Gelukkig maar, want dat is de voornaamste bestaansreden
van deze brieven 'uit den vreemde'.