Mijn voorbereiding op onze verhuizing naar de westkust
van de Verenigde Staten bestond uit het lezen van het boek ‘The emperors
of chocolate', geschreven door Joel Glenn Brenner en een absolute must
voor wie iets weten wil over de wereld van Mars en Hershey, en in mindere
mate die van Cadbury en Lindt, fabrikanten van chocolade. Het lijkt een
triviaal onderwerp maar deze bedrijfstak blijkt geheimzinniger dan die waarin
bijvoorbeeld kernwapens of kinderpornografie vervaardigd worden. Ik ben
hier dus volmaakt gelukkig, want eindelijk ben ik in staat typische Amerikaanse
lekkernijen te proeven als ‘Hershey kisses', te zuur geacht voor
de Europese smaak, of ‘Reese's peanut butter cups', chocolade gevuld
met pindakaas.
Ter gelegenheid van Willeke's verjaardag, waardoor zij de komende maanden slechts één jaar jonger is dan ik, dronken wij overigens champagne, met een Zwitserse kennis van ons die hier werkt aan de vertaling van wat op scarabee's geschreven staat, en aten wij in een shushi-bar waar het eten op een lopende band langs de klanten rolt. Zij pakken wat ze hebben willen en na afloop van de maaltijd worden de bordjes geteld waarbij de vorm en de kleur de prijs bepalen. Het lekkerst vonden wij de rauwe zeeëgel, samen met een klontje rijst verpakt in kokertje van zeewier.
Op weg naar deze shushi-bar, vanzelfsprekend in de wijk Klein Tokyo, reden wij langs en door het eigenlijke centrum van Los Angeles (Downtown) wat een klein eilandje is van zowel van binnen als van buiten hel-verlichte torenflats in een zee van laagbouw. Tussen deze monumenten van het kapitalisme is een veel minder imposante, maar daarom niet minder indrukwekkende, stad gebouwd van kartonnen dozen waarin de dak- en thuislozen zich ophouden. Wie hier een paar keer de huur niet betaalt komt op de zwarte lijst en kan nooit meer een woning vinden. Vandaar.
De verschillen tussen de verschillende wijken, en zelfs tussen het ene huizenblok en het volgende, zijn trouwens toch enorm. Maar voor ik daar verder op in ga, eerst een korte beschrijving van hoe het allemaal begon.
Diezelfde avond hadden wij een groot afscheidsfeest, in een leeg huis, om daarna de rest van onze spullen over te brengen naar ons tweede huis in Caïro. De volgende avond waren er nog een paar rijkelijk van drank voorziene afscheidsbijeenkomsten en om vijf uur in de morgen stapten wij, geheel verkaterd, in het vliegtuig naar Nederland. Daar aangekomen waren wij al gauw op Texel waar we de laatste hand legden aan het boek over de expeditie naar Berenike van 1998 en een beetje van de vermoeienissen uitrustten.
Al snel moesten we echter naar Groningen, voor de Nederlandstalige Egyptologen-dag, en naar Leiden, voor de jaarlijkse Berenike-dag, en naar Nijmegen, voor de inaugurele rede van een vriend van mij, en naar Boxmeer, voor het huwelijk van vrienden uit Caïro. Daarnaast hebben we geprobeerd zoveel mogelijk van onze vrienden en kennissen te bezoeken of in ieder geval te bellen. Dat zal niet altijd gelukt zijn maar we hebben echt ons best gedaan.
Aangezien, om voor gewone stervelingen onbegrijpelijke redenen, een enkele reis Caïro-Amsterdam veel duurder is dan een retourtje, hadden wij besloten onze vlucht bij Swiss Air te boeken zodat wij in ieder geval het eerste deel van de terugreis (Amsterdam-Zürich) konden benutten. Niet alleen woont Willeke's zus Gudi, met haar (Portugese) man en pas geboren zoon, in Zwitserland maar ook brengen onze voormalige buren in Caïro daar de zomers door en hebben wij er nog meer kennissen via ons werk in Egypte. Het eerste deel van ons bezoek stond in het teken van de kaas, met een bezoek aan Gruyère als hoogtepunt, het tweede deel was gewijd aan de natuur en familiebezoek. Na Caïro, en zelfs na Nederland, viel Zwitserland ons op als een zeer georganiseerd land, maar onbetaalbaar en ook een beetje afstandelijk.
Vervolgens reisden we met de TGV, die de eerste helft van de reis maar 80 km/uur haalt, naar Parijs. Nog altijd een heerlijke stad met goed eten en het vernieuwde Louvre waar Willeke een hele dag op de Egyptische afdeling heeft rondgezworven. Daarna vertrokken we weer, op onze Grand Tour, ditmaal naar Londen. De reis door de tunnel hadden we al eens eerder gemaakt maar bleek opnieuw één van de beste verbindingen ter wereld. Van hartje Parijs naar hartje Londen in een paar uur, met voldoende beenruimte en zonder herrie.
In Londen was een receptie georganiseerd voor de medewerkers aan een standaardwerk over oud-Egyptische technologie. Aangezien Willeke daaraan had bijgedragen met een hoofdstuk over manden waren we dus uitgenodigd en iedereen was blij verrast dat we ook daadwerkelijk konden komen. Aansluitend namen wij een kijkje in het nieuwe museum voor moderne kunst dat Londen rijk is, Tate Modern in de oude elektriciteitscentrale tegenover de kathedraal van St. Paul. Dit mag werkelijk een monument voor de moderne kunst genoemd worden en een kathedraal voor de liefhebbers daarvan. Onze reis bereikte haar keerpunt in Cardiff waar we jaarlijks met een goede vriend naar de film gaan. Dit keer zagen we ‘Gladiator', een historisch volkomen misleidend verhaal maar prachtig verfilmd en voor ons, die nooit naar de film gaan en zelfs geen televiesie bezitten, een traktatie.
Zoals gezegd richtten wij ons in Cardiff weer op het oosten en op de terugweg naar Londen namen we een kijkje in Highclere Castle waar de Lords Carnarvon resideren. Zij beheren de koninklijke stallen, en hebben derhalve veel contact met het paardenminnende Engelse koningshuis. De vierde Lord Carnarvon was echter het zwarte schaap van de familie met een meer dan normale interesse in de Egyptologie. Dat leidde ertoe dat hij veel geld spendeerde aan een zekere Howard Carter die daarmee onder andere het graf van Tutachamon ontdekte. Tijdens zijn reis naar Luxor om deze schatten in ogenschouw te nemen overleed de Lord, aan een infectie van een muggenbult opengesneden bij het scheren. Zijn familie probeerde vervolgens de schade en schande te beperken door alles wat hij had verzameld over en uit Egypte te verkopen. Pas toen het kasteel onlangs moest worden opengesteld voor het publiek, om financiële redenen, werd een kleine tentoonstelling over deze interessante edelman ingericht, samen met de paardenmemorabilia in de kelder.
Het kasteel, nog min of meer bewoond, is overigens prachtig en ook de tuinen zijn zeer de moeite waard. Wij hebben zelfs de heuvel beklommen waarop het gebalsemde lichaam van de vierde Lord Carnarvon is begraven, samen met zijn hond, met uitzicht op de manege waar de koninklijke renpaarden worden gefokt en getraind. Alsof hij na zijn dood nog wordt uitgenodigd om op het rechte pad terug te keren.
Wie de lange reis naar Highclere, tussen Reading en Winchester, (nog) niet wil maken kan voorlopig ook terecht in Huis Doorn, tussen Driebergen en Zeist, dat wij bezochten voordat de discussies over het voortbestaan daarvan waren losgebarsten. Wij waren zeer onder de indruk van de pracht en praal die keizer Wilhelm II heeft weten los te praten van de Weimar Republiek en die 58 treinwagons gevuld zou hebben. En van de tastbare historie met de laatste sigaar van de keizer nog in de asbak en de poederdonzen van zijn (tweede) echtgenote nog op haar kaptafel.
De brief met de toestemming van de Amerikaanse immigratiedienst hebben wij onderschept op onze weg naar het Amerikaanse consulaat in Amsterdam en nadat we ook de vraag "Heeft U ooit deelgenomen aan volkerenmoord?" met "Nee" hadden beantwoord kreeg Willeke de benodigde sticker in haar paspoort. De universiteit had reeds kaartjes voor het vliegtuig voor ons gereserveerd, bij United Airlines via Washington, en in de avond van 4 september zetten wij voet op Californische bodem. Omdat het een feestdag was (Labour Day) waren alle vluchten enigszins vertraagd, wij moesten zeker een half uur boven Canada rondjes vliegen voordat we zelfs maar het Amerikaanse luchtruim binnen konden, maar met een tijdsverschil van negen uur maakte ons dat niet meer zoveel uit. Het was in ieder geval plaatselijk een tijd waarop de meeste mensen nog niet in bed liggen. Gelukkig ging het passeren van de douane, geheel tegen alle voorspellingen en ook onze eigen verwachtingen in, niet met noemenswaardige problemen of vertragingen gepaard.
We hadden vanuit Nederland reeds een auto gekocht (een Dodge Shadow uit 1994) die we, op aanraden van iedereen, als eerste wilden oppikken. Daarom namen wij de bus, van international vliegveld van Los Angeles (LAX) naar het vliegveld in de wijk Van Nuys (er zijn hier nog een paar wijken met een eigen vliegveld), en vervolgens een taxi naar een motel waarvan de auto-dealer had gezegd dat het vlak bij zijn bedrijf in de buurt was. Uitgeput vielen we daar in slaap, nog niet geplaagd door jet-lag.
De volgende ochtend pikte de vrouw van de auto-dealer ons op (door een merkwaardig toeval bleek ook dit echtpaar oorspronkelijk uit Zwitserland afkomstig) en reed ons naar hun bedrijf, en onze auto, ergens 'in het dal' tussen Sylmar en San Fernando. Daar bleek alles in orde, behalve dat de auto pas kon worden gekeurd nadat wij het koop-contract hadden getekend. En zo vervolgden wij onze reis in een geleende Ford Tempo met nummerborden van de staat New York. Onbekend met zowel een automatische versnellingsbak als het stratenplan van Los Angeles reden we weg op zoek naar een bed: Willeke achter het stuur en ikzelf met de kaart op schoot.
Iemand van de universiteit was zo vriendelijk geweest ons een adres te geven waar matrassen verkocht worden, op Pico Boulevard, en na een paar uur hadden we alle matrassen, lakens en kussens die we nodig denken te hebben tot onze spullen uit Caïro en Nederland aankomen, alsmede een mobiele telefoon en onze eerste parkeerbon. Onze nummerborden uit New York hadden ons daarbij niet geholpen, waarschijnlijk integendeel. En hoe betaal je zo'n bon in een land waar je net bent aangekomen en nog geen bankrekening hebt of weet hoe zulke zaken over het algemeen geregeld zijn? Dat moet dus op het postkantoor waar veel meer zaken worden gedaan dan in bijvoorbeeld Nederland.
Het volgende punt op onze agenda was het vinden van ons huis dat we ook al hadden gevonden via het onvolprezen Internet. Het zou gaan om een flat met twee slaapkamers en twee badkamers op de eerste, en tegelijkertijd bovenste, verdieping van een appartementencomplex ergens in de driehoek gevormd door Venice Boulevard, de San Diego Freeway (405) en de Santa Monica Freeway (10). We hadden een afspraak met de vertegenwoordigster van de huiseigenaars om 15:00 uur, maar gedurende onze allereerst mobiele conversatie verontschuldigde zij zich en vertelde ons hoe we zonder haar aanwezigheid toch binnen konden komen.
En daar waren we dan, in een volkomen leeg en pas opgeknapt appartement dat gelukkig beantwoorde aan de beschrijving, met onze drie koffers met daarin alles wat we de komende maanden zouden bezitten. Vijf minuten na onze aankomst arriveerde de bestelwagen met onze nieuwe matras en een half uurtje later toch nog de vertegenwoordigster van de huiseigenaar die blijkbaar erg graag wilde weten wat voor vlees zij in de kuip had. Die avond kochten we nog wat eten, borden, messen en vorken en lagen vroeg in bed om de volgende morgen om drie uur klaar wakker te worden als gevolg van de jet-lag. Het lukte ons om tot zes uur in bed te blijven, er is meer te doen in een bed dan alleen maar slapen, en na een klein ontbijt vertrokken we om de plek te zien waar Willeke zal werken en daar haar collega's te ontmoeten.
De Universiteit van Californië in Los Angeles is een klein dorp in het noorden van de stad en weet zich verzekerd van een hoog Efteling-gehalte. De meeste gebouwen zijn gebouwd in een Renaissance stijl maar bij nader inzien blijken zelfs het carillon en de luidklok in de toren van de bibliotheek elektronisch. De grasvelden en bomen tussen de gebouwen zijn zorgvuldig gemanicuurd en overal zijn zitjes met parasols en automaten vergezeld van ijsmachines en magnetrons om spijs en drank af te koelen dan wel op te warmen. Waar geen mensen lopen, rennen eekhoorns heen en weer om de restjes op te ruimen en het is er altijd zonnig. Wie niet wil hoeft het terrein, dat overigens ongemerkt overgaat in de stad, nooit te verlaten: er zijn restaurants, sportfaciliteiten, winkels, een kapper, een bank, een reisbureau en zelfs bibliotheken en collegezalen.
Het gebouw waar Willeke werkt, Kinsey Hall, behoort tot de oudste vier gebouwen van de universiteit en is door de laatste grote aardbeving, in 1994, zwaar beschadigd. Ergens in de komende twee jaar zal het worden ontruimd om te worden hersteld, maar het is nog niet duidelijk wanneer dat zal zijn of hoelang dat zal duren. Voorlopig wordt het gebouw echter ook niet meer onderhouden waardoor het een nogal uitgewoonde indruk maakt. Omdat het studiejaar hier nog niet was begonnen waren er weinig studenten en ook veel stafleden waren afwezig, op vakantie, in het veld of thuis aan het werk. Wie er wel was bleek erg blij ons eindelijk te ontmoeten en velen boden hun advies, hulp of stofzuigers en ijskasten aan. Zoals echte Angelinos betaamd reden wij die middag wat door de stad, naar de Stille Oceaan, om wat te oefenen in het verkeer en om de weg te leren zonder al te vaak op de kaart (een boek van enige honderden pagina's) te kijken.
Een andere middag reden we juist naar het oosten in de hoop de Los Angeles Rivier te vinden maar dat bleek slechts een betonnen goot te zijn waarin alleen na een regenbui voldoende water staat om de overvloedige graffiti te bedreigen. Alleen op de kaart wordt dit dan ook een rivier genoemd, verder spreekt iedereen van ‘afvoer'. Een nogal teleurstellend resultaat van een lange rit over eindeloze straten die afwisselend ‘boulevard' of ‘avenue' genoemd worden. De parken waar we onderweg langs kwamen waren echter wel heel mooi: goed onderhouden en goed bezocht. Nog een andere keer reden we naar het noorden, over de snelweg langs de oceaan, en sloegen op een gegeven moment rechts-af, Topanga Canyon in. Plotseling reden we door de wildernis met smalle wegen, steile heuvels en vreemde planten en bomen. Gelukkig waren het volgende wegrestaurant en tankstation niet al te ver weg en door de dure wijken van Bel Air keerden we terug naar onze heel wat eenvoudiger woning.
Ook ons sociale leven komt weer op gang. Een paar dagen na onze aankomst waren wij al uitgenodigd voor een lezing van de beroemdste Egyptenaar na Hosni Mubarak: Zahi Hawass, conservator van het Giza-plateau en in de zomer docent bij dezelfde universiteit waar Willeke is aangesteld. Een paar dagen later had de voorzitter van de vakgroep waar Willeke werkt een barbecue georganiseerd om ons welkom te heten en na een korte tafelrede bood ik hem het boek ‘Comparing Welsh and Hebrew' aan als dank voor al zijn inspanningen. Later kochten wij zijn bed en leenden we twee klapstoelen en een tafel van hem zodat we weer een enigszins normaal huishouden kunnen voeren.
Bij al deze overgangen is het onvermijdelijk om vergelijkingen te maken die ongetwijfeld op vele punten mank gaan (al was het maar omdat, zoals iedereen ons verzekert, Californië anders is dan de rest van de Verenigde Staten en Los Angeles anders dan de rest van Californië) maar die toch mijn persoonlijke indrukken, en daarmee die van waarschijnlijk vele anderen, aardig weer zullen geven. Aan de ene kant deed Los Angeles ons merkwaardig veel aan Egypte denken. Niet alleen is het weer vergelijkbaar, maar ook bijvoorbeeld de slordige elektrische bedrading, de vriendelijkheid en openheid van de meeste mensen, de kinderlijke religiositeit die het dagelijks leven doordrenkt, het nationalistisch vertoon op school, de al te ver teruggetrokken overheid en de manier waarop winkels die dezelfde of vergelijkbare goederen verkopen in dezelfde straat lijken te staan.
Aan de andere kant is Los Angeles op vele manieren anders dan Nederland en Egypte. Zo meet men hier in lengte in inches, afstand in mijlen, volume in gallons, gewicht in pounds en temperatuur in graden Fahrenheit, maken perforatoren geen 2 of 23 gaatjes maar drie in papier dat geen A4 of A3 is maar ‘letter' of ‘legal', draaien kranen niet rond maar lijken ze meer op horizontale handels, loopt de WC eerst vol en dan pas leeg, wordt de handrem in onze auto met de voet bediend en het licht met een knopje op het dashboard en zijn de gaatjes in een stopcontact niet rond maar rechthoekig en leveren slechts 110 Volt. Kortom, Los Angeles (Californië, de Verenigde Staten) lijkt op Nederland noch op Egypte en we kunnen hier nog wel een tijdje rondkijken voor we ons gaan vervelen. De eerste foto's heb ik al gemaakt: de bordjes langs de weg zijn hier minstens even opvallend als die in Egypte.
Als laatste nog een paar woorden over mijn positie hier. Als ik hier zou zijn gekomen op het visum van Willeke zou ik in geen geval hebben mogen werken. Vandaar dat de universiteit voor mij een visum heeft aangevraagd bedoeld voor bezoekende studenten, onderzoekers of docenten. Daarmee kan ik werken voor de universiteit, maar nergens anders. Dat zal zo blijven tot wij een definitieve verblijfsvergunning (‘green card') hebben gekregen en dat duurt zeker 18 maanden, zelfs met de hulp van een advocaat. Er wordt momenteel hard gewerkt, ook door mijzelf, om voor mij iets te vinden dat ik gedurende die periode zou kunnen doen. Er zijn echter wat dit betreft nog geen resultaten te melden. Als er helemaal niets mogelijk blijkt te zijn geeft dat mij in ieder geval de gelegenheid een heleboel dingen af te maken en in december met Willeke mee te reizen naar Egypte en aansluitend naar Nederland, waar zij een tweede betrekking heeft bij de Universiteit Leiden. Ik houd iedereen op hoogte van de ontwikkelingen, hopelijk de volgende keer iets beknopter.