Caïro, 24 oktober 2007 
 
Start
Brief  3
Brief  6
Brief  9
Brief  20
Brief  24
Brief  28
Brief  32
Home
Hoewel ik sneller de bergen van Chili opliep dan de meeste van onze studenten, toch zo'n 25 jaar jonger dan ikzelf en nauwelijks minder drank kon verdragen dan de sterksten onder hen, beleefde ik afgelopen zomer toch mijn mid-life crisis. Voordat ik daar verder over uitwijd wil ik eerst iedereen geruststellen dat ik geen klein rood sportwagentje heb gekocht, ik heb al de beschikking over een zilver-grijze cabriolet, noch er vandoor ben gegaan met mijn secretaresse, die ik helemaal niet heb, maar dat alles zich voornamelijk in mijn hoofd heeft afgespeeld. Het begon allemaal onschuldig genoeg. Dit jaar zou ik voor de derde keer deelnemen aan het archeologische project in de Tarapaca Vallei in noordelijk Chili, op de grens met Bolivia en Peru. De universiteit had er inmiddels bezwaar tegen gemaakt dat wij daarvoor pick-up trucks gebruikten, mensen die in de bak zitten kunnen gewond raken en vervolgens de universiteit aanklagen, en had ons verzocht om in plaats daarvan busjes te huren. Dat kan eigenlijk alleen in Santiago de Chile, iets meer dan 1800 km. ten zuiden van de Tarapaca Vallei. Toen bovendien één voor één alle Chilenen waarmee wij samenwerken toegaven niet over een rijbewijs te beschikken vroeg de leider van de expeditie of ik bereid zou zijn om een paar dagen eerder af te reizen en één van de twee busjes naar het noorden te rijden. Enige tijd nadat ik daarin had toegestemd kwam hij vertellen dat E. (♀) en A. (♂) hetzelfde zouden doen. Beide hadden al eerder aan het project deelgenomen, A. gedurende het eerste jaar en E. gedurende het tweede. Ik was dan ook blij met deze mededeling want, hoewel ze elkaar nooit ontmoet hadden, ik beschouwde zowel E. als A. als vrienden. Beiden waren bovendien alleen en op zoek naar een geschikte levenspartner en het leek zowel de leider van ons project als mijzelf een goed idee als ze elkaar tijdens onze lange tocht zouden vinden.
Foto gemaakt door Alek Dooley.


Mijn reis begon niet voorspoedig. Aangekomen op het vliegveld in Los Angeles (LAX) stond daar in de American Airlines terminal een lange rij waarin ik eigenlijk nauwelijks vooruit kwam. Toen ik een paar uur na de tijd dat mijn vlucht zou zijn vertrokken toch de balie bereikte bleek dat het slechte weer boven Dallas (Texas), dat al eerder de space shuttle het landen had bemoeilijkt, alle vluchten van American Airlines ernstig in de war had geschopt. Mij werd aangeraden om twee dagen later via Miami (Florida) naar Santiago de Chile te vliegen. Toen ik duidelijk aangaf het toch echt al de volgende dag te willen proberen gaf men mij een vroege vlucht naar Dallas, met dus een ruime marge voor vertraging, om dezelfde vlucht naar Santiago de Chile te halen als oorspronkelijk de bedoeling was, alleen 24 uur later. Het teamlid waar ik eigenlijk mee had zullen reizen, als ik niet eerder was afgereisd in verband met die busjes, had nog minder geluk. Zij werd weliswaar naar Dallas gevlogen, maar kon vandaar niet doorreizen naar Santiago de Chile en bracht dus 24 uur door op het vliegveld van Dallas. Een prachtige nieuwe luchthaven, dat wel, maar toch niet bepaald de ideale vakantiebestemming. Voor mij in het vliegtuig zat een familie die op weg was om in Santiago de Chile de directe Air France vlucht naar Parijs te halen. Niet de kortste weg maar, volgens American Airlines, gezien de omstandigheden waarschijnlijk wel de snelste. Zelf at ik donderdag 28 juni lunch in Dallas en sliep ik de nacht van 28 op 29 juni op meer dan 10 km. hoogte, in een Boeing 767 op weg naar Chili. De rest van de reis verliep zonder noemenswaardige problemen in twee vrijwel nieuwe Hyundai diesel busjes met de genoemde chauffeurs en vier Chileense collega's. Voor wie onze route wil nagaan (met een ouderwetse atlas of gewoon via Google Earth): 29 juni gebruikten we de lunch nog in Santiago de Chile maar de nacht van 29 op 30 juni sliepen we al in Los Vilos. Zaterdag 30 juni aten we tussen de middag bij de ouders van één van onze passagiers in Copiapo en brachten we de nacht door in Taltal. De volgende dag, 1 juli 2007, bereikten we ons einddoel, de havenstad Iquique waar de rest van het team op ons wachtte, na een middagmaal in de kantine van de salpetermijnen in Maria Elena.

Voor mijn verhaal hier is het van belang dat onze plannen betreffende E. en A. meer dan slaagden. Verliefd geworden tijdens de reis brachtten zijn de eerste week in het veld meer en meer tijd samen door en het eerste weekeinde in het hotel in Iquique zouden ze voor het eerst een kamer en het bed delen. Die­zelfde nacht was ik tot mijn grote verbazing erg van streek en ik heb een lange tijd wak­ker gelegen, zowel voor het slapen gaan als de volgende ochtend, in een poging om te bedenken waarom. Na deze oefening in zelf-reflectie had ik een drie­tal redenen gevonden die samen mijn kleine depressie veroorzaakten en die ik hier­boven heb samengevat als 'mid-life crisis'. Allereerst was A. naar Chili ge­komen als mijn assistent en omdat ik ook in Los Angeles veel tijd met hem door­bracht was ik bedroefd zijn aandacht met iemand te moeten delen. Uiter­aard zou ik juist blij voor hem moeten zijn, onafhankelijk nog van het feit dat de ge­beurtenis­sen min of meer van tevoren bekokstoofd waren, maar dit keer had ik mijn gevoelens niet in de hand. Omdat ik meestal niet op een derge­lijke manier jaloers ben raakte ik door deze constatering nog meer van streek. Toen ik na het bewuste weekeinde voorstelde om onze slaapplaatsen te her­organiseren, zodat E. en A. op dezelfde kamer terecht zouden komen, vroeg A., met wie ik tot die tijd een kamer gedeeld had, of ik dat niet vervelend vond. Ik zei van niet, en meende dat ook, maar blijkbaar had hij vergelijkbare emoties, of voelde heel goed aan wat ik door­maakte. De tweede, en minst belangrijkste, reden voor mijn crisis was dat het man­nelijke deel van mijn brein het jammer vond dat E. niet langer voor mij be­schik­baar zou zijn. Toen ik één en ander, via het on­volprezen Skype, met Willeke besprak vroeg ze mij of ik misschien zelf ver­liefd was geworden op E. Ik kon in alle eer­lijk­heid antwoorden dat dat niet zo was, en nog steeds niet zo is, maar dat ik het wel jammer vond dat die optie voor mij ver­loren was gegaan. Omdat praten tenslotte het enige is dat werkelijk helpt in der­gelijke verwarrende toestanden had ik eerder al, boven een glas cortado (Chileense 'koffie verkeerd'), mijn oorsponkelijke reis­ge­noot, genene die ge­strand was in Dallas, in vertrouwen genomen en daarna zelfs E. en A. Om hun prille geluk niet te verstoren met mijn voor hen irrelevante problemen be­sprak ik toen echter alleen de derde en voornaamste reden.

 

Verder naar het einde


Terug naar het begin

 
Die derde reden verklaart tevens waarom ik deze korte inzinking beschouw als mijn mid-life crisis. Omdat ik E. en A. als vrienden beschouw en ik heel nauw met hen had meegeleefd voelde ik mij een beetje zoals in 1979, toen Willeke en ik een soort­ge­lijke period van verliefdheid, verwarring en verlangen door­maak­ten. Tegelijkertijd be­sefte ik dat zoiets zich maar één keer in een mensen­leven kan voordoen en dat die ene keer voor mij al meer dan 25 jaar geleden was. En dat ter­wijl het zo'n emotionele, bijzonder en fijne tijd was. De eerste reactie van zo­wel Willeke als A. was dat ik toch niet verliefd zou willen worden op een ander. Dat is natuurlijk zo, en daar gaat het dan ook niet om, integendeel. Ik zou zo graag dat eerste halve jaar, Willeke en ik deden er heel wat langer over voor­dat we samen in één bed lagen, met haar, en alleen met haar, opnieuw be­leven. En toen ik me realiseerde dat dat nu een­maal niet kan was ik een beetje ver­drietig. Zoals ik ook soms verdrietig kan zijn dat ik geen beroemde musicus ben ge­worden. Hoewel ik meestal geloof dat alle wegen nog voor mij open liggen moet ik soms toegeven dat dat helemaal niet zo is, en dat naar­mate de tijd ver­strijkt meer en meer opties verloren gaan. Zoals voor de eerste keer echt verliefd worden op iemand die dat onvoorwaardelijk kan beantwoorden. Dat het deze keer zo hard aankwam heeft er ongetwijfeld ook mee te maken met het feit dat wan­neer je in een kleine groep 24 uur per dag samenleeft, zonder de moge­lijk­heid te ont­snappen, de emoties soms hoog kunnen oplopen. Ik heb dat vaker mee­gemaakt bij archeologische expedities en ben er zelf al eerder aan ten prooi ge­vallen. Boven­dien was me opgevallen dat ik verreweg de oudste lid van het team was. Een paar jaar ouder dat onze leider, gemiddeld 10 jaar ouder dan mijn collega archeologen en 25 jaar ouder dan onze studenten. En dat terwijl ik me als de dag van gisteren jan her­inneren dat ik de jongste was. Normaal zou me dat niet kun­nen schelen, maar in com­binatie met alle andere gebeurtenissen blijkbaar wel.

Genoeg gestaard naar mijn navel, want ondanks dit alles was onze tijd in Chili productief en prettig. Iedereen werkte de hele dag hard, en dronk en danste de hele nacht. We hebben in die vier weken zoveel wijn gedronken dat ik denk dat dat aan de prijs van Chileense wijn in Nederland te merken moet zijn geweest (een kwestie ten­slotte van vraag en aanbod). De Carménère van Casillero del Diablo, gemaakt van een aan Merlot verwante druif die in Europa verloren is ge­gaan, was één van mijn favorieten. De zaterdag na het hierboven uitgebreid beschreven weekeinde maakten E., A. en ik een klein uitstapje naar Pisagua en Humber­stone waarbij we gedrieën voor­in één van de busjes zaten en om de beurt achter het stuur plaats namen. Pisagua is een slaperig dorpje aan de kust, ooit een belangrijke haven voor de export van salpeter, net als Iquique, maar toch voor­al berucht door de gevangenis waarin tijdens de dictatoriale regimes van Carlos Ibáñez, Gabriel González en Augusto Pinochet, tien­duizenden politieke gevangenen zijn 'verdwenen' (hoewel de meeste in werkelijk­heid vanuit een vliegtuig in de eindeloze Stille Oceaan werden ge­gooid). Op de terugweg beleefden we een angstig moment toen E., zoals de meeste Amerikanen niet gewend aan een hand-geschakelde auto, ons busje liet af­slaan in een haarspeldbocht omdat ze vergat op tijd terug te schakelen. Toen ze vervolgens wilde wegrijden zorgde haar ongeoefende gebruik van gaspedaal, kop­peling en hand­rem er niet alleen voor dat de motor opnieuw afsloeg, maar ook dat we een eindje achteruit reden, in de richting van de Stille Oceaan vele tien­tallen meters lager. De eerste keer maakte nog niet veel indruk, maar na de tweede keer leek dit me toch niet de meest geschikte plek om de hellingproef te oefenen. Humberstone is een voormalige salpetermijn, met bijbehorende neder­zetting, en nu een open-lucht museum op de plek waar de weg naar Iquique de Pan-American Highway verlaat. Dat klinkt minder interessant dan het in werke­lijk­heid is en ik was blij dat we deze plek, waar we al tientallen keren langs waren gereden, nu eindelijk bezochten. Bij onze terugkeer in Iquique was mijn mid-life crisis eigenlijk al weer over. Een ander uit­stapje bracht het hele team naar Isluga, een serie nederzettingen op 4000 m. hoogte, op de grens van waar de mens kan over­leven. Daarboven is er niet genoeg lucht meer om het een zwangere vrouw mogelijk te maken haar onge­boren baby van vol­doende zuurstof te voor­zien. Ver­schil­lende leden van de groep, waar­onder ikzelf, waren trouwens ook be­hoorlijk aangeslagen door het gebrek aan zuur­stof en lucht­druk, ondanks de coca-bladeren waar we op kauwden om de effecten daarvan tegen te gaan. De prachtige omgeving en de hier en daar in het landschap verspreide over­blijfselen van vroegere beschavingen, waaronder de Inka's, maakten echter ook dit uit­stapje zeker de moeite waard. Op de terugweg deed zich nog een ge­legen­heid voor om indruk te maken op onze studenten toen een ander staflid en ik een band ver­wisselden, lek gestoten op één van de vele onverharde delen van de weg, waarbij we de meeste tijd nodig bleken te hebben om de krik te vinden. Op­nieuw iets waar de meeste Amerikanen, en waarschijnlijk ook veel Neder­landers, maar weinig ervaring mee hebben.


Verder naar het einde


Terug naar het begin

 
Drie weken na mijn terugkeer in Californië uit Chili vertrok ik alweer, ditmaal naar Armenië, een klein land in de Kaukasus, ingeklemd tussen Turkije en Iran, in het zuiden, en Georgië en Azarbeidjan in het noorden. Ik was daar op uit­nodiging van het Instituut voor Archeologie en Etnografie van de Nationale Academie van Wetenschappen, op voorstel van Dr. Gregory Areshian, één van de on­geveer 90.000 Armenen die naar Los Angeles zijn uitgeweken en die, net als ik, onder­zoeker is bij het Cotsen Instituut voor Archeologie (UCLA). Men wilde graag dat ik een aantal in Armenië opgegraven potten zou bemonsteren, om daarin de orga­nische resten te bepalen, dit alles in het kader van de inspanning om de Armeense archeologie op te stoten in de vaart der volkeren. Ik had van tevoren duidelijk ge­maakt dat ik niet veel tijd nodig zou hebben, maar men wilde graag dat ik zo lang moge­lijk zou komen, na 20 augustus, en dus ging ik ermee accoord om op 13 september, Willeke's verjaardag, rechtstreeks vanuit Yerevan, de hoofdstad van Armenië, direct naar Philadelphia te reizen, waar ik 14‑15 september aan een con­ferentie zou deelnemen. Armenië, dat door de bewoners Hayk (of Hayastan) ge­noemd wordt, be­hoort in veel opzichten tot het Midden-Oosten, maar is toch anders dan de landen die ik eerder daarin bezocht heb. De belangrijkste verschillen zijn het gevolg van het feit dat Armenië in het jaar 301 het eerste land was dat het Christen­dom tot staats­gods­dienst verhief, 36 jaar voordat Keizer Constantijn werd ge­doopt en 90 jaar voordat het Romeinse Rijk officiëel Christelijk werd, onder Keizer Flavius Theodosius. De positie van de vrouw is daardoor geheel anders dan in bij­voor­beeld Egypte. Daar ligt die positie voor (te)veel vrouwen ergens tussen een be­diende en een kwets­baar huis­dier, met als voor­naamste levensvervulling het krijgen van kinderen. In Armenië zijn vrouwen uit­druk­kelijk in de maatschappij aanwezig en ook alle­maal erg mooi tot op hoge leef­tijd. Ze gebuiken die schoonheid in een subtiel sociaal spel om verder te komen in de wereld, zoals eigenlijk overal maar hier wat openlijker dan elders. Het land staat vol eeuwenoude kerken en kloosters, zoals bijvoor­beeld Echmiadzin (nabij Vagharshapat), de residentie van de Catholicos (het hoofd van de Armeense kerk), en Geghardvank, het klooster waar de speer waarmee Christus na zijn dood verwond zou zijn lange tijd bewaard werd (tegen­woordig ligt het in Echmiadzin). Het Armeense Christendom is monofysitisch, net als het Koptische Christen­dom in Egypte, waarbij Christus als goddelijk be­schouwd wordt en niet als mens gestorven. De liturgie is echter meer verwant aan de Ethiopische, net als be­paalde facetten van het Armeense schrift.

Als een Christelijke minderheid in het overwegend Islamitische Midden-Oosten had­den en hebben de Armenen het niet gemakkelijk. Het meest schrijnende voor­beeld daar­van is de veelbesproken Armeense Genocide. Die begon op 24 april 1915 met de arrestatie, op verdenking van samenzwering met de Russische vijand, van een groot aantal vooraanstaande Armenen in Turkije door de 'Jonge Turken'. Dit was de nieuwe regering van Turkije na de val van het Otto­maanse Rijk. Twee jaar later had on­geveer een miljoen Armenen het leven ver­loren bij gebeurtenissen die, hoe­wel naar de achtergrond verdrongen door de ge­lijktijdig voortwoedende Eerste Wereld­oorlog, aan duidelijkheid weinig te wensen overlaten. Maar ook tijdens het Otto­maanse Rijk waren de Armenen niet altijd veilig. Zo liet Sultan Abdel-Hamid II tus­sen 1894 en 1896 zeker 100.000, en misschien zelfs 300.000, Armenen om het leven brengen omdat zij naar meer vrijheden streefden. Eén van de directe gevolgen hier­van was dat de Armenen hun traditionele grond­gebied niet konden verdedigen in de on­rust tijdens en na de Eerste Wereld­oorlog en de Russische Revolutie. Be­langrijke symbolen van Armenië, zoals de berg Ararat (oftewel Masis, de 5165 m. hoge vulkaan waarop volgens Genesis 8:4 de Ark van Noach is gestrand), Akhtamar (de onlangs door Turkije ge­restaureerde Armeense kerk op een eilandje in het Vanmeer) en Ani (één van de voormalige hoofd­steden van Armenië) liggen nu alle­maal in 'West Armenië', zoals de Armenen zeggen, dat sinds 1920 (het Ver­drag van Alexandropol) deel uitmaakt van Turkije. Hoewel in­mid­dels West-Armenië voor­namelijk door Koerden bewoond wordt, die veel van de oude plaats­namen hebben ver­vangen, leven de oude namen voort in Armenië waar bij­voor­beeld in ver­schillende van de vele winkels met de naam 'Ararat' sigaretten van het merk 'Akhtamar' verkocht worden door vrouwen die 'Ani' heten. Als tegen­maat­regel houdt de Turkse regering de grenzen met Armenië gesloten en zet tegelijkertijd de regering van het voor­namelijk Christelijke Georgië onder druk om het­zelfde te doen waarmee voor Armenië de toegang tot de Zwarte Zee en de internationale wateren ge­blokkeerd blijft. Ondanks deze animositeit hadden de Turken indertijd bijna het Arabische schrift, dat geheel on­geschikt is om Turks mee te schrijven, vervangen door het Armeense in plaats van het Latijnse (er waren al duizenden Turkse boeken ge­transcribeerd in het Armeens). Dat had kunnen leiden tot een interessante situatie, net zoals bijvoorbeeld het eveneens verworpen voorstel van de 'Founding Fathers' om Hebreeuws de officiële taal van de Verenigde Staten te maken.

 

Verder naar het einde


Terug naar het begin

 
Ook in het oosten van Armenië zijn er problemen. In 1988, de tijd dat glasnost en perestroika ook in Nederland alledaagse woorden waren, begonnen de Armeniërs in de toenmalige Sovjet Republieken Armenië en het aangrenzende en overwegend Islamitische Azarbeidjan een campagne voor de hereniging van Armenië met de Azar­beidjaanse provincie Nagorno-Karabakh (wat zoveel be­tekent als 'bergachtig' Karabakh, er is ook een 'laagland' Karabakh). Dit liep in 1989 uit op een ge­wapend conflict dat in alle hevigheid losbastte toen in 1991 de Sovjet Unie uit­een­ viel en zo­wel Armenië als Azerbedjan onafhankelijke republieken werden. Pas in 1994, als tien­duizenden soldaten zijn ge­sneuveld en honderd­duizenden burgers van huis en haard ver­dreven zijn, wordt er onder druk van de Russische en Franse regeringen een wapen­stilstand getekend, maar het conflict is nog steeds niet opgelost. In­middels heeft ook Nagorno-Karabakh zich onafhankelijk verklaard, hetgeen door weinig landen wordt erkend, terwijl de president van Armenië uit Nagorno-Karabakh af­komstig is als symbool voor de virtuele eenheid. Zoals meestal in deze regio is ook dit conflict geworteld in etniciteit, religie en eeuwen van bloedige geschiedenis het­geen een eventuele 'oplossing' onwaarschijnlijk maakt. Door hun uitzonderlijke ge­schiedenis is de blik van de Armenen altijd naar het westen gericht ge­weest, ondanks de etnische en culturele banden met Perzië (Iran), via Griekenland of het eveneens (Orthodox) Christelijke Rusland. Vrijwel iedereen die ik tegenkwam had enige tijd gestudeerd in Rusland, meestal in Leningrad (St. Petersburg), en Russisch is de tweede taal van het land. Hierdoor is er altijd indirect aansluiting geweest met industriëele en technologische ontwikkelingen in Europa en de Verenigde Staten, iets waarvan de Arabische wereld ver­stoken is gebleven (hetgeen weleens één van de belangrijkste oorzaken van de huidige problemen in de regio zou kunnen zijn)

Net als in de Arabische wereld is het geschreven woord van groot belang voor het Armeense culturele zelfbewustzijn. Hoewel het een Indo-Europeese taal is verwant aan het Grieks, net als Nederlands en Engels, was Armeens voor mij exotischer dan bij­voorbeeld IJslands omdat het een geheel eigen alfabet ge­bruikt. Dit alfabet is be­dacht in het jaar 405 door Sint Mesrop Mashtots om de ver­taling van de Bijbel in het Armeens mogelijk te maken. Oorspronkelijk had het Armeense schrift 36 (hoofd)letters, sinds­dien zijn er twee extra karakters (voor 'o' en 'f') en de 'kleine letters' aan toe­ge­voegd. Voor de buitenstaander lijken de meeste letters op een 'u' of een 'n', maar 'staartjes' aan de letters bepalen de werkelijke uitspraak. Voor extra ver­warring zorgen de letters die lijken op een 't' (in werkelijkheid verschillende soorten 'e', op­nieuw afhankelijk van het 'staartje'), op een 'S' (in werkelijkheid een 't') of op een '3' (in werkelijkheid een 'y'). Een 'L', daarentegen, is inderdaad een 'l' en een 'O', ge­leend uit het Grieks, een 'o'. Gelukkig is de gewoonte om de letters ook voor ge­tallen de gebruiken, net zoals dat bijvoorbeeld in het Hebreeuws mogelijk is, in­middels grotendeels verlaten en gebruikt men de ons bekende cijfers. Helaas, voor be­zoekers uit het Westen zoals ik, is de tweede taal in Armenië Russisch, dat het Cyrrilische schrift gebruikt en dat dus weinig behulpzaam is voor het be­grip van de teksten die op straat te vinden zijn en waarmee vaak de eerste be­ginselen van een taal gelegd worden. Waar bordjes een Engelse vertaling leveren, zoals op het inter­nationale vliegveld (Zvartnots, genoemd naar de nabij gelegen ruïne van een Byzan­tijnse, dyofysitische kerk), valt onmiddellijk op dat Armeense woorden vaak ver­bazing­wekkend lang zijn. Woorden als 'taxi', 'parkeerplaats' of 'heren (WC)' tellen in het Nederlands vaak al anderhalf keer zoveel letters als in het Engels, maar in het Armeens zeker twee keer zoveel.

Het belang dat de Armenen hechten aan hun cultuur is direct duidelijk aan de enorme aantallen herdenkingsplaquettes voor dichters, schrijvers en componisten die de gevels van de hoofdstad Yerevan sieren. Die delen de voorbijganger bijvoorbeeld mee "Hier woonde en werkte Hans Barnard van oktober 1995 tot mei 2000", vaak met een beeltenis in steen van de beroemde landgenoot en symbolische verwijzing naar zijn belangrijkste werk. De achternamen van al dan niet beroemde Armenen eindigen onveranderlijk in '-yan', zoals bijvoorbeeld Charles Aznavour(yan), Aram Kachaturyan (componist van de bekende Sabeldans) en Tigran Petrosyan (wereld­kampioen schaken van 1963 tot 1969). Dit betekent zoveel als 'van het huis van-', zoals in 'Het Huis van Oranje'. Charles is dus van het Huis van Aznavour, Aram van het Huis van Kachatur en Tigran van het Huis van Petros. Naast al deze kleine monumenten van nationale trots staat in Yerevan ook het Matenadaran, een ge­deeltelijk in de rosten uitgehouwen archief en museum waarin alle be­langrijke Armeense geschriften bewaard worden, van vroeg-Middeleeuwse Bijbels en manu­scripten tot recente familiefoto's. Yerevan is overigens een fraaie stad, ge­deeltelijk her­ontworpen door een architect, Alexandr Tamanyan, net zoals bijvoorbeeld Parijs. De stad heeft twee pleinen (Republiek en Opera), verbonden door een aantal brede straten en omgeven door een cirkel waarvan de hele westelijk helft een park is vol terrasjes en speeltuinen. In het noorden vormt een enorme trap, de Cascade, de ver­binding met het nieuwe deel van de stad, dat op de hoogvlakte boven de oude stad ge­bouwd is. Bovenaan deze trap staat een enorm monument dat het 2750-jarig be­staan van Yerevan herdenkt, er zijn historische bronnen die aantonen dat de stad ge­sticht werd in de achtste eeuw v.Chr. onder de naam 'Erebuni', hoewel de Russische over­heersers inder­tijd is wijsgemaakt dat het monument het 50-jarig bestaan van de Sovjet Republiek Armenië symboliseerde. Een soortgelijke list is gebruikt om het vlieg­veld Zvartnots te bouwen, dat eigenlijk veel te prestigieus was voor een republiek in de periferie van de Sovjet-Unie. Iets verderop op de hoogvlakte, in het Over­winningspark, staat een reusachtig stand­beeld van Moedertje Armenië (Mayr Hayastan) dat, samen met het monument op de Cascade, de noordelijke skyline van Yerevan domineert. De zuidelijke horizon wordt in beslag genomen door de Ararat. Rond­lopend door de stad voelde ik me toch het meest in het Midden-Oosten, on­danks de pertinente aan­wezigheid van alcohol en vrouwen in kleurige, strakke kleding zonder hoofd­bedekking. Sinds de Russische politie-agenten zijn ver­trokken is het verkeer even chaotisch als in bij­voor­beeld Caïro, oversteken alleen op eigen risico, reclame- en straatnaambordjes zijn ontoegankelijk en ook de zomerse temperaturen zijn ver­gelijkbaar. Door het land­klimaat is het in de winter bitter koud, met een flink pak sneeuw, maar dat heb ik uiteraard niet meegemaakt. Opvallend zijn verder de trolley-bussen en het grote aantal mensen met een naambordje rond de nek, niet alleen in kantoren maar ook in winkels of gewoon op straat.


Verder naar het einde


Terug naar het begin


Het project waar ik te gast was werkt al sinds 1937 in Dvin, ongeveer 40 km. ten zuid­oosten van Yerevan. Dvin werd gesticht rond het jaar 330, op de plaats van een veel oudere nederzetting, door Khosrov II als nieuwe hoofdstad van Armenië. Na­dat Armenië in 428 was veroverd door de Sassaniden, en later door de Arabieren, fungeerde de stad als zetel van hun gouveneurs, alsmede van de Armeense catholicos. In die tijd groeide Dvin uit tot een belangrijk economisch en cultureel centrum totdat, in 863 en 893, twee grote aardbevingen de stad met de grond gelijk maakten en ongeveer 100.000 mensen van het leven beroofden. Hoewel Dvin ge­deeltelijk werd herbouwd  verkreeg de stad nooit meer de status van weleer, mede door­dat de catholicos zijn zetel verplaatste naar Echmiadzin, en werd uit­eindelijk vol­ledig verwoest door de Mongoolse hordes in 1236. De ruïnes van Dvin liggen letter­lijk in de schaduw van de Ararat, temidden van wijngaarden en moes­tuinen. Het hoogste deel wordt gevormd door een citadel, waarschijnlijk daterend uit de Brons­tijd, omgeven door de resten van een monumentale stadmuur en slot­gracht. Ten zuidwesten hiervan bevindt zich de ruïne van de kathedraal van Sint Gregorius de Verlichter, gebouwd op de plaats van een heidense tempel. Ter weerszijde liggen de resten van het voormalige paleis van de Armeense catholicos, ge­bouwd in de zevende eeuw. De tocht van en naar Dvin maakte ik soms in een Volga, een luxe auto van Russische makelij, en soms in de eveneens Russische jeep van het project. De ont­werper van deze jeep had besloten het de inzittenden niet toe te staan de raampjes te openen, maar had wel voorzien in een opening naar de benzine­tank aan beide zijden van de auto. Ondanks de ligging dicht bij de hoofdstad van het land is Dvin erg landelijk, zonder telefoon- of Internetverbinding en met een douche waar­van het water verwarmd werd door het verbranden van oude autobanden onder de watertank (twee banden per dag waren daarvoor genoeg). We woonden mid­den in de historische stad, in een aantal bungelows gebouwd in de tijd dat Armenië deel uit­maakte van de Sovjet-Unie. Sommigen daarvan waren ingericht als museum of biblio­theek, andere als slaapkamers of als gemeenschappelijke ruimte.

Veel van de tijd brachten we echter buiten door, daardoor aangespoord door het prachtige zomerweer en ondanks de wespen die op ons eten en drinken af­kwamen. Dat eten was overigens voortreffelijk met een overvloed aan vers fruit, zowel de druif als de perzik zijn in deze regio gedomesticeerd, en zelfgemaakte yoghurt. Als drank was er met water verdunde yoghurt (tan), Lipton thee of Turkse koffie. Bij speciale gelegenheden was er vodka, zelf gestookt van druiven, abrikozen of graan, waarvan geen slok gedronken mag worden zonder het uitspreken van een toast. Bij gebrek aan inspiratie zijn er een hele serie standaard-toasts, zoals "Laten we drinken op onze gasten", "Laten we drinken op de mensen die niet drinken", "Laten we drinken op de vrouwen van Armenië" of "Laten we drinken op onze voor­ouders", maar het wordt natuurlijk altijd veel meer gewaardeerd om ter plekke een al dan niet toepasselijke toast te verzinnen. De meeste Armenen drinken wel veel, maar niet vaak en blijken niet al te lang zonder eten te kunnen. Voor een autoritje van 50 km. wordt niet alleen eten meegenomen, maar ook vaak onderweg gestopt om iets te ge­bruiken. In Dvin was het schema overigens als volgt:

 ♦ 8:30 ontbijt (waarvoor een Russisch leenwoord gebruikt wordt omdat er geen Armeens woord voor bestaat) met havermout, brood, kaas, eieren en yoghurt;
 ♦ 12:00 fruithapje (bij gebrek aan een beter woord) bestaande uit zoveel druiven, perzikken en meloenen (allemaal van uitmuntende kwaliteit) als ons hartje be­geerde;
 ♦ 15:00 lunch (de belangrijkste maaltijd van de dag) met aardappelen, verse groenten, vlees, brood, kaas en yoghurt;
 ♦ 19:30 avondeten met brood, kaas, restjes van de lunch, fruit en yoghurt.

Voor mij het ideale diëet, vooral omdat de meeste ingrediënten, zoals het fruit, de groenten en de eieren, rechtstreeks van het veld kwamen. Eindelijk weer eens tomaten die naar tomaten, en perzikken die naar perzikken smaken. Naar Armenië wil ik zeker nog wel eens terug, niet zozeer vanwege het eten en het feit dat ik daar weer verreweg het jongste lid van het team was, maar vooral vanwege de warme con­tacten met de lokale archeologen en met name met Gregory, die een heel ge­voelig en erudiet mens bleek te zijn.


Verder naar het einde


Terug naar het begin 


Vanuit Armenië vloog ik via Londen Heathrow naar Newark (New Jersey), een prachtig nieuw vliegveld vlak ten zuiden van New York, waar ik aan het eind van een extra lange dag aankwam. Tegen de tijd dat ik door de douane was en een auto had gehuurd om mee naar Philadelphia te rijden was het donker. Ik had voor deze route gekozen omdat er minder internationale vluchten zijn naar Philadelphia dan naar het nabij gelegen Newark en omdat, mede daardoor, de kosten van vluchten die er zijn ge­mid­deld hoger  liggen. Toen ik in het donker, na eerst over de halve wereld te zijn ge­vlogen en met alleen een kaartje van het Internet op de stoel naast me, de snel­weg af­reed, en gelijk hopeloos verdwaalde, had ik bijna spijt van mijn be­slissing. Maar daar­voor was het toen te laat en met de moed der wanhoop keerde ik en vond mijn weg terug naar mijn kaartje, en uiteindelijk mijn hotel. Een bij­komstig probleem werd gevormd door het feit dat in het centrum van Philadelphia alle straten één­richtings­ver­keer zijn, net als in Iquique en Arica (in Chili). De con­ferentie waar ik aan deelnam ging over de toepassing van massa-spectrometrie in con­servatie en archeologie. Ik had aan een eerdere versie deel­genomen in het Van Gogh­museum in Amsterdam (zie mijn Brief uit Cairo № 33) en zou dit keer een lezing houden over mijn werk met archeologische ei­witten. Omdat de con­ferentie plaatsvond in het Museum voor Schone Kunsten kreeg ik korting op een ver­blijf in het Radisson Plaza Warwick Hotel, waarmee dat museum een speciale over­eenkomst heeft. Dat bleek erg fijn want ik kreeg een grote kamer met een king-size bed en een enorme plasma-televisie (waarop helaas de gebuikelijk on­zinnige pro­gramma's te zien waren, slechts onderbroken door steeds dezelfde reclame-boodschappen). Philadelphia is de plaats waar in 1776 de Onafhankelijkheidsverklaring van de Ver­enigde Staten werd getekend omdat het destijds de hoofdstad van Nieuw Engeland was. Het is ook de stad waar Benjamin Franklin woonde en werkte; de plaats waar hij een vlieger opliet in een onweersbui is met een bordje aangegeven (opvallend ge­noeg zonder de waarschuwing dit nooit zelf te proberen). Sinds die tijd is de stad enige tijd in verval geraakt, met als gevolg meer dan 500 moorden per jaar (oftewel ongeveer 10 per week), maar wordt de laatste paar jaar weer opgeknapt. Er zijn een aan­tal beroemde musea, waarvan ik er maar één van binnen gezien heb, en natuurlijk het gebouw waar de Onafhankelijkheidsverklaring werd getekend (Independance Hall) en de Vrijheidsklok (Liberty Bell). Helaas had ik weinig tijd om dit alles te be­kijken, ik moest gelijk na de conferentie weer verder, en werkte ook het weer niet mee. Mijn lezing, op zaterdag 15 september, ging overigens goed en de conferentie was ook anderszins erg nuttig door de mensen die ik er heb gesproken en de dingen die ik er heb gehoord. Na op de terugweg van het centrum van Philadelphia naar het vliegveld van Newark, een afstand van ongeveer 80 km., opnieuw verdwaald te zijn vloog ik naar Schiphol om een paar weken met mijn moeder door te brengen. Net als vorig jaar was dat erg ge­zellig, met uitstapjes op Texel en naar Drenthe. Maar na een te korte tijd moest ik al­weer weg, naar Frankfurt (am Main) dit keer met de super-snelle ICE trein, en daar­na door naar Darmstadt. Daar zou ik de toekomst van mijn onder­zoek naar archeologische eitwitten bespreken en tegelijkertijd van een korte vakantie ge­nieten. Die besprekingen waren gauw beklonken en dus was er voldoende tijd over om enkele van de nabijgelegen bezienswaardigheden te bezoeken. We hadden daarvoor een Mercedes A-type gehuurd waarmee we veel sneller konden rijden dan eerder dit jaar in Chili: 170-190 km/h, afhankelijk van de windrichting en de helling van de Auto­bahn, in plaats van de 140 km/h die onze Hyundai busjes haalden. Des­ondanks werden we ook in Duitsland regelmatig ingehaald door grotere Mercedessen, dure Audi's en snelle BMW's. We waren wel gauw in Trier, één van de voor­malige hoofd­steden van het Heilige Roomse Rijk en de plek waar de mantel van Christus be­waard wordt, in Würzburg, waar ik wel zou willen wonen, en in Bamberg, waar alle huizen geraniums op de vensterbanken leken te hebben. Tussendoor genoten we van het Frankische landschap en van kalfsworst (Weißwurst) of suddervlees (Sauer­braten), weggespoeld met bier (Rauchbier) of hele jonge witte wijn (Feder­weißer).

Maar de absolute hoogtepunten waren voor mij Burg Eltz en de Wahlfahrts­kirche Basilika Vierzehnheiligen (Veertien Heiligen Pelgrimskerk en Basilica). Burg Eltz een middeleeuwse burcht die nooit is verwoest en die zelfs nog in bezit is van de oor­sponkelijke familie. Elke week komt mevrouw Zu Eltz langs om de bloemen te schik­ken in de verschillende kamers die door toeristen bezocht mogen worden en die gevuld zijn met antieke meubels, historische wapens en bijzondere schilderijen. Het slot gelegen op een kleine heuvel in het dal van de Elzbach (zonder 't'), vlak voordat die uit­mondt in de Moesel. Voor de invoering van de Euro sierde een afbeelding van Burg Eltz dan ook het biljet van 500 Mark. De Veertien Heiligenkerk ligt vlak ten noorden van Bamberg, op een berghelling waar het kindeke Jezus omringd door veer­tien heiligen tot driemaal toe verschenen is aan een herder. Van buiten is de kerk op­getrokken uit gele steen, en weerspiegelen de hoge torens en de rechte lijnen van de gevel het klooster dat aan de andere kant van het dal gelegen is. Van binnen is echter geen rechte lijn te bekennen en is alles wit of goud, kortom één van de be­langrijkste voorbeelden van de rococo. Een groter verschil tussen de buitenkant en de binnenkant van een gebouw is bijna niet denkbaar. Bijzonder vond ik ook het bal­dakijn, omgeven door beelden van de veertien heiligen, in het midden van de kerk waar een klein stukje van de grond onder de vloer te zien is. Dit is de plek waar Christus indertijd gezien zou zijn.

Inmiddels ben ik weer in Egypte aangeland, bij het project van Willeke in de Fajjoem Oase. De eerste tijd zullen zij en haar team de overblijfselen van de Steen­tijd onder­zoeken, in de woestijn ten noorden van de oase, en later de Grieks-Romeinse stad Karanis (ter plekke bekend als 'Kom Aushim'). De andere projecten waar­aan Willeke zo hard werkt ver­lopen allemaal voorspoedig. De Egyptologische Encyclopedie krijgt lang­zaam maar zeker vorm en de constructie van een computer­model van de tempel van Karnak is inmiddels ook begonnen. Ze is daarnaast bezig met verschillende boeken over de archeologie van Egypte en van ons gemeen­schap­pelijke boek over de archaeologie van nomaden heb ik inmiddels de drukproeven ge­corrigeerd. Vlak voor­dat ik naar Duitsland vertrok heb ik ook nog de volledige tekst van mijn proef­schrift ingeleverd, bij de Universiteit Leiden. Dat wordt nu door een aan­tal mensen gelezen waar­na ik een uiteindelijke versie kan samenstellen. De open­bare verdediging is te ver­wachten rond eind mei, begin juni volgend jaar. Maar daar­over volgen te zijner tijd zeker nadere berichten. Tenslotte de rectificiatie van een op­merking die ik maakte in Brief uit Cairo № 33 waarin ik het landschap van noordelijk Chili beschreef. In tegen­stelling tot wat ik eerder beweerde komt alle regen die daar valt uit het oosten, van de Amazone en uiteindelijk de Atlantische Oceaan. Ondanks de nabijheid van de Stille Oceaan is alle wind uit het westen volledig droog, met als gevolg dat er aan de west­flanken van de Andes geen gletschers zijn. De rivier die door de Tarapacavallei loopt is dus een regenrivier.

  

Verder

Meer over Hans

Meer over Barnard

Naar de Barnard WWW home-page