|
La
Tirana (juli 2005), foto gemaakt
door Alek Dooley. |
|
|
||||||||||
|
|
|
|
||||||||||
|
|
Los Angeles,
25 maart 2006
|
|||||||||||
|
Ik weet
het, ik weet het, en velen hebben het mij ten
overvloede verteld, deze brief heeft lang op zich laten
wachten; te
lang. Niet
dat ik er geen zin had er één te schrijven, en zeker ook
niet omdat ik geen
avonturen meer beleef, maar ik breng inmiddels zoveel
tijd door achter
mijn
beeldscherm om andere teksten te schrijven dat een brief
er lange tijd
bij is
ingeschoten. Nu ik even een adempauze denk te hebben
maak ik graag van
de
gelegenheid gebruik om even bij te praten.
De wind die vanuit de Stille Oceaan naar Zuid-Amerika waait koelt door de Humboldtstroom zover af dat al het erin verdampte water als regen terugvalt in de oceaan. Daarnaast beweegt Zuid-Amerika zich, als een reusachtig schip, langzaam maar zeker naar het westen. De bodem van de oceaan verdwijnt daarbij onder het land dat daardoor wordt opgestuwd tot de duizelingwekkende hoogte van de Andes. De wind die in de richting van die bergen waait zal omhoog worden gedwongen en verder afkoelen zodat zelfs de laatste druppels water als sneeuw op de bergtoppen neerdwarrelen. De lucht in het kustgebied is echter zo droog dat het plaatselijk al zo'n 20 miljoen jaar niet meer heeft geregent. Het resultaat is de Atacamawoestijn, op het eerste gezicht zo droog en levenloos als de maan. Maar zoals zo vaak, schijn bedriegt. De sneeuw op de bergen zakt namelijk, onder haar eigen gewicht, langzaam naar beneden en zal op een gegeven moment smelten. De stroompjes smeltwater voegen zich samen tot rivieren die zich vol goede moed een weg naar de oceaan banen waarbij ze diepe ravijnen uitslijpen, vergelijkbaar met de beroemde Grand Canyon in Arizona. Slechts één van die rivieren bereikt daadwerkelijk de oceaan, de rest valt droog ver voordat het einddoel wordt gehaald. Het gevolg is dat de Atacamawoestijn af en toe wordt onderbroken door groene valleien die, omdat ze bijna vertikaal zijn uitgeslepen in het horizontale woestijnoppervlak, zich pas op het allerlaatste moment aan de reiziger openbaren. |
||||||||||||
|
Verder naar het einde |
||||||||||||
|
In
juli was ik even te gast in
dit bijzondere gebied,
uiteraard voor archeologisch onderzoek. Van Los
Angeles was ik via New
York,
Lima en Santiago naar Iquique gevlogen. De reden voor
deze omweg zal
later
duidelijk worden, hoewel het niet zo erg was als het
lijkt want
Santiago ligt
oostelijk van New York en dus bepaald niet zuidelijk
van Los Angeles
(wie toch
Iquique op de wereldkaart opzoekt kan dit
tegelijkertijd even
controleren).
Iquique is een havenstad in het verre noorden van
Chili, meer dan 1800
km. van
Santiago, dicht bij de grens met Peru en Bolivia. Aan
het einde van de
19e eeuw
werd hier, dankzij de enorme rijkdom aan delfstoffen
in het achterland,
meer
champagne gedronken dan in welke stad ook ter wereld
buiten Frankrijk.
Maar die
tijd is lang voorbij want hoewel de mijnen in de
woestijn alleen maar
groter geworden
zijn gaan de opbrengsten tegenwoordig naar
international bedrijven of
hoogstens
naar de centrale overheid in Santiago. Toch is Iquique
nog steeds een
actieve
haven, met alles wat daarbij hoort, maar dan vooral
voor de doorvoer
van
goederen naar Bolivia dat immers geen kustlijn heeft.
Al
snel na aankomst werd de
bijzondere ligging van Iquique
duidelijk. In feite ligt de stad op de bodem van de
oceaan, in de
schaduw van
het eigenlijke Zuid-Amerikaanse continent dat maar een
paar kilometer
verderop
bijna vertikaal oprijst. Wie vanuit de Atacamawoestijn
de stad benadert
ziet
geruime tijd het einde van de wereld voor zich
opdoemen. Als dat
uiteindelijk
bereikt is maakt de weg een scherpe bocht naar rechts
en daalt, als een
kras in
de rotswand, zo'n 1000 meter af tot op het smalle
strand waarop Iquique
gebouwd
is. Wij legden die weg echter in omgekeerde richting
af, op weg naar de
Tarapacavallei, één van die typische valleien in de
Atacamawoestijn. De grote
beschavingen van Zuid-Amerika, de Tiwanaku en de
Inca's, ontstonden en
bestonden natuurlijk vooral in de hoogvlakten van de
Andes, de
Altiplano, met
name rond het Titicacameer. Maar er woonden natuurlijk
ook mensen aan
de kust,
zoals bijvoorbeeld de Moche, en dat betekent dat er
ook contacten,
zoals handel,
oorlog of immigratie, tussen die groepen moeten hebben
bestaan. En waar
zouden
de wegen waarover die contacten hebben plaatsgevonden
anders hebben
gelopen dan
langs, of zelfs door, de valleien die lang gerekte
oases vormen in de
woestijn
die de partner scheidde.
Vlak
voor
we de hoofdweg tussen
Iquique en Bolivia
verlieten, om af te dalen in de Tarapacavallei, zagen
we de eerste
resten van
een rijk verleden. Op een heuvel midden in een
uitgestrekte vlakte
waren de
stenen zodanig verplaatst de een ernorme afbeelding
van een mens was
overgebleven, de 'Gigante'. Deze reus is de grootst
bekende
archeologische
afbeelding van een mens, meer dan 85 meter hoog.
Het
bewegen van de continenten
gaat natuurlijk niet zonder
slag of stoot en een week voordat ons project zou
beginnen was er een
aardbeving net ten oosten van Iquique. Het epicentrum,
7.9 op de schaal
van
Richter, lag onder San Lorenzo de Tarapaca, het dorpje
waar wij zouden
logeren.
Het gevolg was natuurlijk dat alle gebouwen zwaar
beschadigd waren en
dat ik
vanuit mijn bed door de scheuren in de muur naar
buiten kon kijken. De
ruimte
waar we zouden werken en eten was zelfs helemaal
ingestort. Door de
afwezigheid
van regen is het natuurlijk mogelijk om min of meer
buiten te leven,
maar koud
was het wel. En om de andere dag was er een flinke
naschok, soms als
een
onverwachte trilling, soms voorafgegaan door het
geluid als van een
goederentrein die door de vallei kwam aanstormen. De
eerste paar keer
schok
iedereen flink, maar omdat alles wat in kon storten
dat al had gedaan
bleef al
dat natuurgeweld zonder veel effect en raakten we er
snel aan gewend.
Mijn
taak
binnen het project
bestond uit het in kaart
brengen van een oude nederzetting (Huarasiña
1024) en
het helpen bij het
onderzoek van de oude resten in de woestijn (de
pampa). Die bestonden
uit
allerlei vreemde geometrische figuren, cirkels en
lijnen, soms
kilometers lang,
met waarschijnlijk een rituele of religieuze functie,
geoglyfen
genoemd.
Anderen teamleden groeven, vlakbij het einde van de
rivier, een aantal
graven
op die al aan het begin van de jaren 1960 waren
ontdekt. Toen vond het
laatste
archeologische onderzoek plaats, niet alleen in de
Tarapacavallei,
maar in
heel Chili. Dictator Pinochet was er namelijk van
overtuigd dat de
revolutie, tegen
zijn bewind zowel als internationaal, zou beginnen in
de
universiteiten. Die
werden daarom allemaal vrijwel geheel door hem
gesloten, met
uitzondering van
de medische en technische faculteiten. Iedereen die
zich daarna aan
wetenschap
schuldig maakte werd in de gevangenis, of zelfs vanuit
een vliegtuig in
de
oceaan gegooid.
De
graven die
wij bestudeerden behoren bij Casarones, een
oude stad aan de rand van de pampa. In de graven lagen
typisch
Zuid-Amerikaanse
mummies, uitgedroogde lichamen die geheel opgevouwen
en prachtig
uitgedost
waren herbegraven. Deze traditie ontstond toen de
bewoners van het
gebied als
nomaden de wilde llama's (uitgesproken als 'jama's')
volgden. Die
trekken langs
vaste routes van de hoogvlakten, in de zomer, naar de
laagvlakten, in
de
winter. De mensen die dezelfde routes volgden droegen
de doden die
onderweg
waren gestorven met zich mee tot ze bij het
familiegraf aankwamen
waarin de
doden ter ruste konden worden gelegd. Lang nadat
llama's waren
gedomesticeerd,
en de nomadische levenswijze was beëindigd, werden
mensen op
vergelijkbare
wijze begraven.
Naast
deze
fascinerende
archeologie was er ook de
gelegenheid om iets van het land te zien. De meeste
weekeinden gingen
we naar
Iquique, om uit te slapen en te douchen, maar vooral
om pisco-sour
(Peruaanse
cognac met eiwit, citroensap en suiker) te drinken in
één
van de ontelbare
karaoke-bars (waar bezoekers met de muziek mee kunnen
zingen). Zoals
elke
havenstad waar ook ter wereld heeft Iquique een rosse
buurt en omdat de
hotels
daar goedkoop bleken was ook ons team daar
neergestreken. Elke bar in
de wijde omgeving
bleek een karaoke-bar omdat het daar, volgens mijn
zegsman,
gemakkelijker zou
zijn om een vrouw op te pikken. Je wacht, volgens hem,
tot er een vrouw
met
grote borsten gaat zingen. Als ze dat niet zo goed
blijkt te kunnen
applaudiseer je juist extra hard en lang. Ze zal dan
zo blij en
dankbaar zijn
dat ze direct met je meegaat naar een motel. Ik heb
deze theorie maar
niet op
waarheid beproefd.
Een
ander weekeinde reden we,
vier andere teamleden en
ikzelf, naar San Pedro de Atacama, een soort
hippie-paradijs hoog in de
Andes.
Vanuit Iquique passeerden we eerst de grootste
kopermijn ter wereld, in
Calama,
en toen ging het meer dan 2000 meter omhoog dwars door
een
onbeschijfelijk mooi
berglandschap. Behalve veel restaurants en
souvenirwinkels is in San
Pedro ook
het belangrijkste museum in en over het gebied,
gesticht door de
Belgische
Jezuit Gustave Le Paige in 1955, waar we uiteraard
geruime tijd
doorbrachten.
Op de terugweg reden we eerst nog ongeveer een
kilometer omhoog, tot
meer dan
4400 meter boven de zeespiegel, over een onverharde
weg langs geysers
en
bevroren meertjes, om vervolgens weer af te dalen naar
de woestijn en
San
Lorenzo. Die dag waren we allemaal een tijdje licht in
het hoofd door
het
gebrek aan lucht.
Maar
het
meest bijzonder was ons
bezoek aan het festival in La
Tirana. Elke stad in Midden- en Zuid-Amerika is
gebouwd rond een
plein
waarop
de bewoners kunnen samenkomen om gezamelijk te feesten
of te rouwen.
Sinds de
komst van het Christendom staat natuurlijk ook de kerk
op dit plein,
tussen de
restaurants en de winkels. Volgens de traditie is La
Tirana de plek
waar de
laatste heidense leidster zich tot het Christendom
bekeerde uit liefde
voor de
leider van de Spaanse troepen. Dit wordt elk jaar
herdacht met een
enorm feest
dat het slaperige stadje verandert in een bruisend
pelgrimsoord. Velen
lopen
met versierde kruizen in de hand de laatste kilometers
van de hoofdweg
naar het
plein, anderen doen dat op hun knieën of gewoon met de
bus.
Tijdens het
festival is alkohol verboden en drank blijkt ook
helemaal niet nodig.
Er zijn
namelijk groepen die families, dorpen of verenigingen
vertegenwoordigen, en die
met prachtige kleren aan dansen en muziek maken. De
muziek wordt
voortgebracht
door trommels en trompetten en is zo hard mogelijk. De
dansen beelden
de
achtergrond van het festival uit, of meer in het
algemeen de strijd
tussen goed
en kwaad. Vijf tot tien van zulke groepen op een
dorpsplein leidt tot
een
duizelingwekkend en oorverdovend spektakel. Het lijkt
misschien een
beetje op
carnaval maar zowel de heidense als de katholieke
componenten zijn veel
sterker. Het is niet moeilijk om je te wanen in het
Zuid-Amerika van
voor de
komst van Columbus en de Spaanse veroveraars, de
conquistadores. Vooral
door de
vele vogelveren aan de kostuums en de zilveren
duivelsmaskers die
sommige
dansers dragen.
|
||||||||||||
|
Verder naar het einde |
||||||||||||
|
Vlak voor het
einde van het project in Tarapaca vloog ik via
Santiago, Lima en New York naar Reykjavik om, alweer
voor de derde
keer, deel
te nemen aan het project in Skagafjorður,
vlak
bij de poolcirkel.
Dit jaar aten
en sliepen we in het havenstadje Sauderkrokur, het
eerste in
één van de lokale
restaurants, het laatste eerst in de school en later in
de bioscoop.
Het werk
was als in vorige jaren, hoewel met minder weerstand- en
geleidingsmetingen van
de bodem en meer opgravingen, behoorlijk zwaar werk in
het IJslandse
grasland.
In het begin hadden we goed weer, maar al snel werd het
regenachtiger
en
kouder. Het ziet er trouwens naar uit dat dit mijn
laatste bezoek aan
IJsland
zal blijken te zijn geweest. De leider van dit project,
John Steinberg,
heeft
namelijk een goede baan gekregen bij een universiteit in
Boston, aan de
andere
kant van het continent. Hij vliegt nu elke week
op-en-neer, zijn baan
begon in
januari maar zijn vrouw kan pas in juni verhuizen, en ik
denk nu al met
weemoed
terug aan de tijd van groene graslanden, gebakken
papagaaiduiker en een
zon die
nooit ondergaat.
Nadat het project in IJsland was afgesloten was ik maar drie weken thuis voordat ik alweer de Atlantische Oceaan overvloog. Ditmaal helemaal naar Amsterdam, waar ik bij een conferentie van een gebuikersgroep van chromatografie en spectrometrie, in het Van Goghmuseum, een lezing hield over mijn werk met de archeologische organische resten in ongeglazuurd aardewerk. Een artikel hierover is inmiddels geaccepteerd voor publikatie in het vooraanstaande Journal of Archaeological Science en een boek over hetzelfde onderwerp hoop ik dit jaar af te krijgen. De rest van mijn verblijf in Amsterdam stond in het teken van mijn persoonlijke verleden. Zo woonde ik de wetenschappelijke lezing bij van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde waarvoor ik, als voormalig stagiair, nog altijd word uitgenodigd. Mijn tijd daar was één van de gelukkigste van mijn leven en aangezien het redactiekantoor min of meer tegenover het Van Goghmuseum ligt kon ik de verleiding niet weerstaan om even bij de conferentie weg te sluipen. Daarnaast had ik lunch met één van mijn beste vrienden uit mijn middelbare schooltijd die ik sinds 1978 (27 jaar geleden) niet meer gezien of gesproken had. Hij is nu vennoot van een makelaarskantoor in assurantiën en pensioenen, in Amsterdam-Zuid en dus min of meer om de hoek bij zowel het Van Goghmuseum als het kantoor van het Tijdschrift voor Geneeskunde. Op een terrasje in de zon aten we uitsmijters met bier en spraken over het verleden en wat we sinds die tijd allemaal hadden meegemaakt, maar het bleek allemaal te kort om een kwart eeuw te overbruggen. Na al deze nieuwe indrukken bracht ik de laatste maanden van 2005 als vanouds door in Egypte. Het merendeel van deze tijd was ik in Caïro, om te werken aan mijn boek over de potscherven uit de Oostelijke Woestijn, een boek dat tevens mijn proefschrift zal zijn. Af en toe maakte ik een uitstapje naar de Fajjoem, waar Willeke verder werkte aan haar onderzoek naar het gebruik van land en water van de Steentijd tot het heden. En half oktober reisde ik via de Rode Zeekust naar Luxor, en van daar door naar Elkab, om deel te nemen aan de Belgische expeditie naar El-Hosh, tussen Luxor en Aswan. Deze expeditie, onder leiding van Dirk Huyge van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel, is vooral geïnteresseerd in rotstekeningen en die zijn er genoeg in de omgeving van Elkab en El-Hosh. Dergelijke tekeningen zijn soms te dateren aan de hand van teksten en soms aan de hand van de voorstelling, maar vaker alleen relatief, als de ene tekening duidelijk de andere overlapt (en dus nieuwer moet zijn), of naar aanleiding van de stijl (een moeilijk criterium). In El-Hosh zijn er tekeningen in de rosten uitgehakt van giraffen, dieren die al voor de eerste farao's (ongeveer 3000 v.Chr.) in Egypte zijn uitgestorven. Het ligt dus voor de hand om aan te nemen dat deze tekeningen ouder zijn dan de Egyptische beschaving, oftewel zeker 5000 jaar. Wie echter goed naar de giraffen kijkt ziet dat ze zijn aangebracht over andere tekeningen, tekeningen die inmiddels weer helemaal de oorspronkelijke kleur van de rots hebben aangenomen. Op het eerste gezicht lijken deze tekeningen, die dus veel ouder moeten zijn dan die van de giraffen, vreemde lijnen en spiralen voor te stellen maar nadere beschouwing leert dat er waarschijnlijk visfuiken staan afgebeeld. Bij het overtrekken van al deze zeer oude sporen van menselijke beschaving werd, volkomen bij toeval, een graf ontdekt uit de Naqada II periode (3500-3200 v.Chr.), die ook wel de Gerzeaanse period wordt genoem Dit jaar zou er naar meer graven uit die tijd worden gezocht en het gebied in kaart gebracht (door mij). Dat laatste ging snel en gemakkelijk, het eerste bracht helaas de nodige problemen met zich mee. De eerste week vonden we geen enkel graf maar alleen een paar ondiepe uithollingen in de rostbodem onder het zand. Deze konden de laatste restanten zijn van bijna helemaal weggeërodeerde graven of zelfs van natuurlijke oorsprong. De tweede week huurden we een graafmachine om het zand te verwijderen uit een veel groter gebied dan we ooit met de hand zouden kunnen blootleggen. Maar toen ik na twee weken terug moest naar Caïro was er nog geen graf ontdekt. Dit uiteraard tot ongenoegen en verbazing van alle teamleden. De lange dag die ik in de trein doorbracht werd er echter toch een graf gevonden, maar dat bleek te dateren uit het Middenrijk (1975-1640 v.Chr.) en is dus zo'n 1500 jonger dan het eerder gevonden gra De Belgische expedities in Opper-Egypte, dat het zuiden van Egypte is omdat de Nijl naar het noorden stroomt, logeert altijd in Elkab. Daar was ten tijde van de farao's één van de belangrijkste heiligdommen van Opper-Egypte, gewijd aan Nekhbet, de gierengodin. De resten daarvan, en van de nabij gelegen nederzetting, worden al geruime tijd bestudeerd. Aan het begin van de twintigste eeuw bouwde de excentrieke Engelsman Somers Clarke voor dat doel een prachtig huis met koepels, gewelven en veranda's aan de oever van de Nijl vlak ten zuiden van de oude nederzetting. Het lijkt nog het meest op ons voormalige huis in Haranyah, tussen Giza en Sakkara, voor wie daar indertijd wel eens is geweest, maar dan veel groter en vooral hoger. Clarke werkte in Elkab en in Hierakonpolis, verder naar het zuiden, en toen hij in 1926 overleed werd hij naast het huis begraven. Het huis werd verkocht aan de Belgische expeditie die het werk in Elkab overnam en die er nog steeds jaarlijks terugkeert. Vanuit deze bijzondere plek maakten we verschillende uitstapjes. Zo vierde ik mijn 46e verjaardag bovenop het voormalige heiligdom van Nekhbet, een rots in de vorm van een gier, met uitzicht over de Nijl. Later herontdekten we een serie rotstekeningen van runderen, eerder beschreven in de jaren 1970 maar daarna niet meer aan onderzoek onderworpen, vergelijkbaar met die in Lascaux en waarschijnlijk 10.000-15.000 jaar oud. Net als de afbeeldingen in Zuid Frankrijk getuigen ook deze van een enorm artistiek talent. |
||||||||||||
|
Verder naar het einde |
||||||||||||
|
Terug in
Caïro bleek er plotseling de mogelijkheid te zijn
ontstaan om nogmaals naar Soedan te reizen om de
overblijfselen te
bezoeken van
de Ptolomeïsche haven van waaruit olifanten werden
verscheept naar
Berenike,
in Egypte. In tegenstelling
tot de
Egyptische kant van deze handelsroute, waarvan inmiddels
redelijk veel
bekend
is, is de Soedanse havenstad in 1909 voor het laatst
beschreven. Omdat
er al
snel geen olifanten meer in de omgeving te vinden waren
was de stad
maar kort
bewoond en bleef daardoor maar klein. Bovendien liggen
de spaarzame
overblijfselen waarschijnlijk diep begraven onder het
zand dat met de
regelmatige regenbuien van de bergen stroomt. Na het
Kerstfeest in
Nederland te
hebben gevierd vloog ik dus niet met Willeke terug naar
Californië, maar in
plaats daarvan via Londen naar Khartoum.
Oudejaarsavond werden wij in Khartoum verrast door een prachtig vuurwerk. Niet vanwege het nieuwe jaar, dat maar weinig betekent in een Islamitisch land, maar wel om het feit te herdenken dat Soedan 50 jaar eerder onafhankelijk werd van de Britse kroon. Gelukkig was het vuurwerk een geschenk van de Chinese regering, want anders was het hele nationale inkomen al voor het begin van het nieuwe jaar in rook opgegaa De volgende dag vlogen we naar Port Sudan waar we een auto huurden om daarin de lange weg naar het zuiden af te leggen. We, dat waren Laurence Smith (van het McDonald Institute for Archaeological Research in Cambridge) en ikzelf, vergezeld door een vertegenwoordiger van de Oudheidkundige Dienst, drie studenten van de Universiteit van Khartoum, twee politie-agenten en natuurlijk een chauffeur. Met negen personen en al hun bagage en voorraden was onze auto behoorlijk zwaar beladen. Onze eerste stop was Suakin, ongeveer 100 km. ten zuiden van Port Sudan, waar de pas geopende asfaltweg naar Tokar begint. Tokar is de hoofdstad van de Tokar-Delta, in de jaren 1920 aangelegd door de Engelse overheersers met behulp van het regenwater dat voorheen van de bergen terugstroomde naar de zee. Die weg stopt echter zo'n 20 km. voordat Tokar bereikt wordt omdat de regering eigenlijk wil dat de stad wordt verplaatst naar de rand van de delta. Dit zou niet alleen meer vruchtbare grond vrijmaken, maar ook voorkomen dat de stad op den duur op de bodem van een meer komt te liggen door de constante afzetting van sediment in de omgeving terwijl de stad wordt schoon gehouden. De rest van de weg reden we dus door het zand. Tokar is een vreemde stad met lange, rechte en vooral heel brede onverharde straten. Hier grepen we onze kans op een laatste warme lunch en de laatste noodzakelijke inkope Na Tokar reden we een tijdje door de eigenlijke delta, al even recht en stoffig als Tokar zelf. Vierkanten vol sorghum, dat nog het meeste lijkt op maïs en zeker even hoog is, worden aan alle zijden begrensd door smalle, onverharde wegen. Al deze lijnen, waarop het uitzicht wordt belemmert door sorghum en stof, voegen zich aaneen tot een enorm doolhof waardoor we geruime tijd rondzwierven voordat we aan de andere kant de woestijn weer terugvonden. De resten van de oude havenstad waarnaar we onderweg waren liggen in het grensgebied tussen Soedan en Eritrea waar aan het eind van de jaren 1990 een grensconflict plaats vond en het gebied is nog steeds onder militaire controle. De meeste nederzettingen zijn verlaten terwijl de grootste daarvan, Aqiq, is veranderd in een miliatire basis. De oorspronkelijke bewoners verblijven nu in een dorp van houten huisjes dat even ten zuiden van de stad is opgetrokken. In één van die huisjes werden wij ondergebracht en dat was eigenlijk meer dan waarop we hadden gehoop We vonden het einddoel van onze lange reis zeker 15 km. verderop en ver van de huidige kustlijn. Het bestond uit een aantal bewerkte blokken koraalsteen, gefossiliseerd koraal waarvan veel oude huizen langs de Rode Zee gebouwd zijn. Deze leken gehouwen om deel uit te maken van klassieke Grieks-Romeinse pilaren. Er lagen er misschien een dozijn en geen van allen in de oorspronkelijk positie, maar allemaal hergebruikt voor de constructie van latere gebouwen en graven. Tussen Ptolemais Epitheron, de stad waarvan we waarschijnlijk de resten gevonden hadden, en Aqiq zagen we nog meer graven, Islamitische maar ook waarschijnlijk oudere, en enkele rechtop gezette stenen. Tijdens onze zoektochten werden we vergezeld door het hoofd van de plaatselijke militaire inlichtingendienst, een tiende inzittende voor onze auto, en werd er desondanks een waarschuwingsschot afgevuurd, net zoals destijds in Jemen. |
||||||||||||
|
Verder naar het einde |
||||||||||||
|
Willeke, die er in mijn brieven altijd nogal bekaaid vanaf komt maar die zeker net zoveel reist en schijft als ikzelf, was al die tijd bezig met haar eigen projecten. Allereerst natuurlijk met het geven van onderwijs aan haar studenten en het reeds vermelde project in de Fayum. Daarnaast is ze, onder andere, een inleiding aan het schrijven voor ons boek over 'The Archaeology of Mobility. Nomads in the Old and in the New World' en druk met het samenstellen van een nieuwe encyclopedie van de Egyptologie. De vorige versie kwam in de jaren 1970 en 1980 in zeven delen uit onder de titel 'Lexikon der Ägyptologie'. Hoewel dit nog steeds als een standaardwerk beschouwd moet worden zijn er natuurlijk inmiddels nieuwe ontdekkingen gedaan en hebben zich nieuwe inzichten ontwikkeld. Bovendien zou al deze informatie beter via het Internet beschikbaar kunnen zijn. Samen met haar collega's Jacco Dieleman en John Baines heeft Willeke zich al geruime tijd geleden de taak gesteld om een geheel nieuwe encyclopedie samen te stellen en on-line beschikbaar te maken. Voor dit project heeft ze onlangs een beurs van $ 325.000 gekregen, van de National Endowment of the Humanities, en deze week was de eerste redactievergadering waarvoor een aantal vooraanstaande Egyptologen naar Los Angeles kwam gevlogen. Al deze activiteiten zijn ook binnen de universiteit niet onopgemerkt gebeleven en daarom is ze de komende drie jaar aangesteld om leiding te geven aan een commissie die het digitale onderzoek binnen de sociale wetenschappen moet stimuleren. Ik zou verder kunnen gaan met de nieuwe etensborden die we eindelijk gekocht hebben, versiert met een eenzame libelle, of onze robot die kan stofzuigen, maar ik moet verder met serieuzere zaken. Terwijl ik de boven beschreven avonturen beleefde, begonnen anderen, ver weg, aan het allergrootste en meest eenzame avontuur dat een mens kan meemaken. Zij werden ziek en stierven. Vroeger waren dat de grootouders of de ouders van mijn vrienden en bekenden, maar inmiddels zijn het vaak mijn vrienden en bekenden zelf. Door de grote afstand en mijn drukke bestaan, vaak ver van moderne communicatie-middelen, kan het lijken dat dit niet altijd goed tot mij doordringt. Maar weet dat ik intens meeleef met al het goede en slechte nieuws dat mij uit Nederland bereikt. Zo is er ook in Chili, in IJsland en in Soedan gedacht aan Huubke, aan Jos en aan Petra. Door alle drukte heb ik maar heel weinig tijd gehad om naar de film te gaan of concerten bij te wonen en het geven van een tip wordt dus moeilijk. Of het zou het boek 'The Terminal Man' van Sir Alfred Mehran moeten zijn. Daarin wordt hetzelfde verhaal verteld als in de bekendere film met Tom Hanks en Catherina Zeta-Jones. Maar de film vertelt dat verhaal zoals je als buitenstaander denkt dat het is gegaan, terwijl het boek uitlegt hoe iemand op een vliegveld kan stranden en hoe dat hem vervolgens verandert. En wie wat lichters wil lezen kan ik de serie van Alexander McCall Smith over de vrouwelijke detective Mma Ramotswe, die in Botswana woont en werkt, van harte aanraden. |
||||||||||||
|
|
|
|||||||||||
|