|
|
|
|
|
|
Los Angeles |
|
30 juni 2005 |
Zo vlak voor mijn vertrek op weg naar
nieuwe avonturen, in het uiterste noorden van zowel Chili (Iquique) als
IJsland (Sauderkrokur) ditmaal, is het natuurlijk de hoogste tijd voor
een verslag van wat ik de afgelopen tijd allemaal heb meegemaakt. Voor
de verandering zal ik dat eens doen in omgekeerde chronologie, min of
meer zoals Christopher Nolan zijn opmerkelijke film Memento
heeft gemonteerd en eigenlijk meer in overeenstemming met hoe het
menselijke geheugen werkt. Na deze filmtip dus maar meteen mijn andere
tips. Het beste boek dat ik de afgelopen tijd heb gelezen is Krakatoa,
geschreven door Simon Winchester. Op briljante wijze wordt in dit boek
de wereldgeschiedenis tussen het uitsterven van de dinosaurussen en de
gebeurtenissen op 11 september 2001 in verband gebracht met het
uitbarsten van deze vulkaan, ten westen van Java, op 27 augustus 1883.
In de voetnoten laat de schrijver doorschemeren dat er eigenlijk nog
veel
meer te zeggen viel. Voor de liefhebber heeft Decca een fraaie cassette
uitgebracht
met alle symfonieën van Gustav Mahler, door Richardo Chailly en
het
Concertgebouworkest. Behalve de onvoltooide tiende Symfonie, waarvan de
versie
van Deryck Cooke gespeeld wordt door het Berlijns Radio Symfonieorkest.
Ik
heb deze pas zeer onlangs van mijn moeder gekregen en nog niet alles
kunnen beluisteren, eigenlijk alleen het eerste deel van de vijfde en
het tweede deel van de achtste, maar durf dit vanwege de reputatie van
de betrokkenen toch onder de aandacht te brengen.
Sinds onze terugkeer uit Salt Lake City (Utah) heb ik voornamelijk gewerkt aan de bundel wetenschappelijke artikelen die Willeke en ik binnenkort hopen uit te brengen met de titel The Archaeology of Mobility, Nomads in the Old and in the New World. We hadden daarvoor 21 hoofdstukken verzameld, en hopen op nog drie of vier meer, en die moesten allemaal gelezen, gecorrigeerd en opgemaakt worden. Bovendien moest ik zelf ook een bijdrage schijven, over mijn experimenten met de produktie van aardewerk, met als titel Suggestions for the Chaîne Opératoire of Nomadic Pottery Sherds. Naast dit kantoorwerk heb ik me in het laboratorium voornamelijk met eiwitten bezig gehouden. Tijdens ons symposium in Salt Lake City concentreerden de meeste bijdragen zich op oude vetten omdat vetten lang goed blijven en relatief eenvoudig zijn op te lossen en te analyseren. Tegelijkertijd zijn ze echter weinig specifiek en is het moeilijk om vast te stellen wat precies de bron is geweest, zoals ik ook uit eigen ervaring kan beamen. Er zijn echter archeologen, en zelfs geologen, die denken dat het mogelijk moet zijn om antieke eiwitten te analyseren. Eiwitten zijn veel specifieker dan vetten maar ook veel moeilijker om mee te werken. Allereerst zullen de enige eiwitten die de eeuwen overleefd hebben bijzonder sterk met de potten verbonden zijn, zo sterk dat niets ze los heeft kunnen krijgen. De enige manier om ze te kunnen analyseren is dus om de pot op te lossen en dat kan vanzelfsprekend alleen met zeer aggressieve stoffen, zoals bijvoorbeeld fluor waterstof (HF). Eiwitten lossen ook niet gemakkelijk op en kunnen bovendien slecht tegen verhitten, wat alle reacties nog verder bemoeilijkt. Al met al zijn we weken in het laboratorium bezig geweest met weinig bemoedigende resultaten. De enige reden om er niet mee op te houden is dat een eventueel succes de weg zal openen naar een zeer belangrijke nieuwe bron van informatie omtrent de inhoud en het gebruik van aardewerk. |
||
Verder naar het einde |
||
Salt Lake City
(maart-april 2005)
Enkele weken na onze reis van Egypt naar Los Angeles zaten Willeke en ik alweer in een vliegtuig, geen pretje voor iemand met milde vliegangst zoals ik. We waren onderweg naar de zeventigste versie van de jaarlijkste bijeenkomst van de Society for American Archaeology (SAA) in Salt Lake City. Dat is de hoofdstad van de Amerikaanse staat Utah en tegelijkertijd het centrum van de Kerk van de Heiligen der Laatste Dagen, kortweg bekend als de Mormonen. De bijeenkomsten van de SAA zijn enorm, meer dan tienduizend deelnemers verspreid over twintig zalen waarin tegelijkertijd lezingen of discussies plaatsvinden. Het is dus onmogelijk om alles bij te wonen en ook voor de SAA om alles te organiseren. Deelnemers worden daarom uitgenodigd om symposia samen te stellen, rond een bepaald onderwerp, inclusief het benaderen van de sprekers en eventueel het publiceren van de bijdragen. Zo brachten Willeke en ik vorig jaar, in Montréal, acht sprekers bijeen rond het thema Nomads in Archaeology. De bijdragen die hier gepresenteerd werden vormen namelijk, samen met de tien lezingen tijdens een bijeenkomst in Los Angeles (22-24 juni 2004), het hart van ons boek over dit onderwerp. Voor Salt Lake City had Willeke veertien mensen bereid gevonden om deel te nemen aan een symposium (nummer 45) over kennisoverdracht, oftewel Ancient Apprenticeship. Zelf had ik vijftien mensen bereid gevonden om, verspreid over twee bijeenkomsten (nummers 21 en 46), te spreken over de mogelijkheden en moeilijkheden van de analyse van organische overblijfselen in archeologische materialen. Deze projecten verliepen allemaal vlekkeloos en zullen te zijner tijd leiden tot twee nieuwe bundels. We zijn overigens van plan om volgend jaar maar eens over te slaan, ondanks dat die bijeenkomst op het Carribische eiland Puerto Rico plaats zal vinden. Al op het vliegveld bleek uit de speciale
voorzieningen voor het afhalen van skies dat Salt Lake City anders zou
zijn dan Egypte, Californië of Puerto Rico. En naast de
overduidelijke wintersporters liepen er ook opvallend veel jonge mensen
rond die net iets te netjes waren gekleed, geknipt en geschoren. In de
stad zelf was de winter voorbij, maar in de spectaculaire bergen die de
stad overschaduwen lag nog overvloedig sneeuw. Wie in de stad
achterbleven waren, behalve de archeologen, de tienduizenden Mormonen
die in dezelfde week hun half-jaarlijkse 'conventie' hadden. De
oorsponkelijke tempel, vrijwel tegenover ons hotel, en de oudere
gebouwen daar omheen zijn al lang te klein om al die gelovigen te
bevatten. Voor hen is daarom een enorme hal gebouwd, het beste te
vergelijken met de RAI maar dan met een park op het dak. Toen daarin op
zondagochtend al die Mormonen uit volle borst en zeer toonvast psalmen
begonnen te zingen vibreerde de hele,
nog stille stad mee. De overeenkomst met de oproep tot het gebed in
Caïro
was treffend en hoewel allebei mij kippenvel blijken te kunnen bezorgen
geef
ik toch de voorkeur aan Bachs Cantata BWV 140 Wachet auf, ruft uns
die
Stimme. Wie desondanks geïntereseerd is geraakt in de Heiligen
der
Laatste Dagen, en een interessant fenomeen is het zeker, verwijs ik
graag
naar Under the Banner of Heaven, geschreven door Jon Krakauer,
waarin
de bizarre geschiedenis en de huidige uitwassen nauwkeurig beschreven
worden.
Er is overigens in Salt Lake City wel degelijk koffie en bier te
verkrijgen,
hoewel beide voor Mormonen verboden zijn. De sfeer in de stad wordt het
beste
samengevat door de bakken met plactic oranje vlaggen die aan de
lantaarnpalen
bij de oversteekplaatsten voor voetgangers bevestigd zijn. Men kan er
daar
één van meedragen bij het oversteken, om beter op te
vallen,
en die vervolgens in de bak aan de overkant achterlaten voor de
volgende
gebruiker.
De laatste dag van de archeologische
conferentie probeerden wij eerst om een vroegere terugvlucht te krijgen
en toen dat niet mogelijk bleek huurden we op het vliegveld een auto om
toch iets van de
omgeving te zien. Ons eerste doel was het meer waaraan de stad haar
naam ontleend. De weg die we daarvoor hadden uitgekozen bleek te leiden
naar een
zeven kilometer lange dijk tussen de kust en één van de
eilandjes
in het meer. Dit is een natuurgebied en één van de
mooiste
plekken ter wereld waar besneeuwde bergtoppen worden weerspiegeld in
het
inderdaad zeer zoute meer. Het eiland zelf is een enorme rots, begroeid
met
taai gras en kreupelhout, die bewoond wordt door vele vreemde vogels,
die
al even vreemde geluiden maken, en een kudde bisons (officiëel Bison
bison geheten maar toch vaak voor buffel uitgemaakt). Vanaf dit
eiland reden we, door de bergen en langs de restanten van de 2002
Olympische Winterspelen, terug naar de stad en het vliegveld.
|
||
Verder naar het einde |
||
Dakhleh Oase
(januari 2005) Rond het (Kopisch) Kerstfeest en het
Islamitische Offerfeest (aan het einde van de maand gereserveerd voor
de pelgrimsreis naar Mekka, de Hajj) was Willeke in Aswan, om daar de
manden van de opgravingen in Qasr Ibrim te
bestuderen, terwijl ik me in Caïro opmaakte om af te reizen naar Dakhleh, een oase
diep in de Westelijke Woestijn. We waren toen alweer een tijdje klaar
met ons
werk in de Fajjoem en hadden het appartement dat we nog steeds huren in
Heliopolis betrokken om even bij te komen. De winter in de Fajjoem,
minder dan honderd kilometer ten zuid-westen van Caïro, was kouder
dan gewoonlijk. Het
water voor de douches, dat in de tanks op het dak normaal gesproken
aardig
opwarmt gedurende de dag, bereikte daardoor nooit een temperatuur die
hoog
genoeg was om onder de douchen. Ik heb het nog geprobeerd na een paar
martini's, waarmee in de Verenigde Staten niet het zoete Italiaanse
drankje bedoeld
wordt maar een cocktail van gin en vermouth ('...shaken, not stirred...'),
maar was echt genoodzaakt om het wassen op te geven. Aangekomen in
Caïro rook ik dan ook zoals de eerste de beste dakloze zwerver.
Ondanks ons Californische kenteken (DAKLOOS) haaste ik mij toch om onze
boiler in te schakelen. Helaas sloegen daardoor alle stoppen door en
moesten we eerst op stap om een nieuwe boiler aan te schaffen. Dat is
in Heliopolis geen probleem maar de installatie kon pas de volgende dag
plaatsvinden.
Eindelijk helemaal schoon en met frisse
moed vertrok ik half januari voor de lange reis naar Dakhleh, samen met
expeditie-leider Toni Mills en woestijnreizigster Arita Baaijens.
Dakhleh is een oase zoals te zien in tekenfilms, een zee van geel zand
met daarin eilandjes van groen gras en verspreid enkele palmbomen en
kamelen. Alleen de Friese zwart-bonte koeien lijken te misstaan, maar
ook daaraan raak je gauw gewend. De oase wordt al 400.000 jaar
onafgebroken door mensen bewoond, ruim voordat het een
oase was, en het project waarvan ik even deel zou uitmaken bestudeert
die
hele geschiedenis, van Homo erectus tot en met de gesproken dialecten
van
het Arabisch. Dat die verschillende onderzoekers elkaar al niet lang
geleden
in de haren gevlogen zijn is te danken aan de bijzondere sociale
vaardigheden
van Toni. Als geen ander voelt hij aan wat mensen bezield, soms lijkt
het
bijna alsof hij gedachten kan lezen. Mijn werk bestond uit het in kaart
brengen
van een tempel en een paar graftombes. Verder heb ik er veel gelezen,
heerlijk
gegeten en een paar
lomo's
gemaakt. Samen met Manfred Woidich, professor Arabische dialecten in
Amsterdam,
reed ik weer terug naar een regenachtig Caïro, ruim op tijd voor
onze
vlucht naar Californië. Meer over Dakhleh is te lezen in een boek
van
Harry Thurston dat, om mij onbekende redenen, in Europa Island of
the
Blessed heet en in de Verenige Staten Secrets of the Sand.
Soedan (november-december 2004) Halverwege ons seizoen in de Fajjoem
reisde ik voor de tweede keer een paar weken naar Suakin, de
ruïnes van een middeleeuwde havenstad aan de Soedanese Rode
Zeekust, even ten zuiden van Port Sudan. Was het daar vorig jaar zo
warm dat werken bijna onmogelijk was, dit jaar ontdekten we dat Suakin
ongeveer veertig kilometer ten zuiden ligt van waar de Sahara ophoudt.
Dat betekent dat het in Port Sudan vrijwel droog blijft terwijl in
Suakin tropische regenbuien neerkomen, waarvan de meeste met
spectaculaire onweersbuien gepaard gaan. Gelukkig vindt het meeste
geweld na zonsondergang plaats, zodat het werken ons niet helemaal
onmogelijk gemaakt werd. Omdat het toch nog behoorlijk warm was, en
door alle regen
ook verschrikkelijk plakkerig, sliep ik opnieuw op de veranda. Tot de
nacht
dat om kwart voor drie de wind een klein beetje draaide. Ik merkte dat
omdat
de overhemden die ik boven mijn bed te drogen had gehangen opeens
horizontaal kwamen te staan. Direct daarop stroomde er een rivier door
mijn bed. In
twee seconden had de volle kracht van de regen mij doorweekt en moest
ik
binnen een veilig heenkomen zoeken.
Het project in Suakin richt zich in de
eerste plaats op het herbouwen van één van de oude
gebouwen (Bayt Khorshid Effendi). De archeologische vondsten
bestaan voornamelijk uit hetgeen door de Engelse koloniale overheersers
is achtergelaten rond het einde van de negentiende eeuw. Mijn taak was
het in kaart brengen van de huidige
situatie en op een eilandje voor de kust zoeken naar een oudere
nederzetting, uit de Romeinse tijd, die daar ooit gezien zou zijn. De
enige manier om dat eilandje te bereiken was er naar toe te waden, zo
nu en dan een stekelrog opschikkend, langs door veroordeelde gevangenen
bemande zoutpannen en groepjes naar garnalen vissende flamingo's en
lepelaars. Helaas bleken alle verstoringen in het landschap redelijk
recente graven te zijn. De tocht langs de kust naar het zuiden, op zoek
naar waarschijnlijker Grieks-Romeinse resten, ging ook dit jaar om
praktische redenen niet door. En ook al net als vorig jaar was onze
watervoorziening onregelmatig, met uitzondering van al het hemelwater.
Met het waden door de modder zorgde dat ervoor dat ik dagen lang niet
werkelijk droog werd, om van schoon maar te zwijgen.
Fajjoem (november-december 2004) Vanuit London vloog ik vlak voor mijn verjaardag, de vijfenveertigste alweer, naar Caïro om de dag zelf te vieren in de Fajjoem waar Willeke al een maandje aan haar nieuwe project leiding gaf. Zij bestudeert daar, samen met een groep studenten en collega's, de voortdurende strijd tussen het Qarunmeer, de woestijn en de mens. Het niveau van het meer varieert namelijk dramatisch, zodat gebieden die eens onder water stonden duizend jaar later woestijn zijn, en omgekeerd. Daardoor zijn enkele gebieden waar in de Steentijd, zo'n 6500 jaar geleden, een soort landbouw werd bedreven bewaard gebleven. In de jaren 1920 zijn daar, door de excentrieke Engelse ontdekkingsreizigster Gertrud Caton-Thompson, een groot aantal putten ontdekt waarin niet alleen graan was opgeslagen maar ook sikkels en maatscheppen. Om te zien hoe die putten er nu bijlagen, en of er misschien nog meer werk gedaan kon worden, hebben we ze opgezocht en gevonden midden in een gebied waar men momenteel probeert om de woestijn opnieuw geschikt te maken voor landbouw. De beroemde putten waren daarbij maar net gemist door een groot kanaal dat er nogal droog bijlag. Toen Willeke een paar nog niet eerder bekende putten ontdekte was de opwinding groot, tot E-mails van UNESCO toe. Om een deel van het gebied hebben we inmiddels een hek laten bouwen maar om allerlei redenen helaas niet rond de plek waar de nieuwe putten zijn gevonden. Behalve overblijfselen van graan en insecten vonden we delen van manden en een fraaie schelp, die mogelijk als schep gebruikt werd. Daarnaast werkten we in een eveneens
nieuw ontdekte Grieks-Romeinse
stad
die ook al gedeeltelijk was verwoest, ditmaal door een nieuw aanlegde
olijf
boomgaard. Het bewaard gebleven deel van de stad was echter in goede
staat
met fraaie muren van tichelsteen, een trapje naar een kelder,
verschillende complete amforen, een olielampje, een dode hond en
honderden munten waarvan de meeste echter onherkenbaar gecorrodeerd
waren. Het grootste probleem
dat ons werk bemoeilijkte waren de afstanden die we dagelijks moesten
afleggen, niet alleen omdat ons huis ver van ons werk verwijderd was,
maar ook omdat verschillende groepen op verschillende, ver van elkaar
gelegen, plekken
lokaties deden. We hopen dat een andere plek om te slapen het komende
jaar
in ieder geval dit probleem zal oplossen.
|
||
Verder naar het einde |
||
Londen
(oktober-november 2004)
De tweede helft van oktober reisde ik rond door Groot-Britannië om daar met een paar collega's te spreken over de microscopische preparaten die ik gemaakt heb van de potten dat ik bestudeer. Wie een dun genoeg plakje aardewerk bekijkt in gepolariseerd licht, met een speciale microscoop, kan bepalen welke mineralen in de klei aanwezig zijn. Deze informatie kan gebruikt worden om de herkomst van de pot te bepalen, of in ieder geval om potten met dezelfde herkomst bij elkaar te brengen. Helaas is dit in theorie eenvoudiger dan in de praktijk en kon ik dus wel een paar tips gebruiken. Omdat ik toch naar Londen moest, om aan een conferentie deel te nemen, maakte ik van de gelegenheid gebruik om een paar vrienden met ervaring op dit gebied te bezoeken. Terug in Londen na mijn rondreis meldde
ik
mij bij het British Museum om me te registreren voor de People of
the
Red Sea conferentie waar ik op het programma stond om een lezing te
houden en één van de sessies voor te zitten. Daarna ging
ik gauw
even kijken naar de tentoonstelling over Soedan waar ik tot mijn grote
vreugde een schaal zag staan die ik had geïdentificeerd als
behorend tot het aardewerk
dat ik bestudeer. Het bordje en de catalogus vermeldde dat ook, de
enige tegenvaller was dat mijn naam daarbij niet vermeld werd. Mijn
lezing verliep goed en mijn voorzitterschap ook, ondanks dat ik
één van de organisatoren van de conferentie in de rede
moest vallen omdat ze de door haarzelf vastgestelde tijdslimiet wel erg
dreigde te gaan overschrijden. Het hoofdstuk in het boek dat het
uiteindelijke resultaat van deze conferentie zal zijn, en dat
binnenkort al
zal verschijnen in de BAR serie van Archaeopress (Oxford), zal
hopelijk
het nodige stof doen opwaaien vanweze de enigzins controversiële
inhoud.
Wenen (september-oktober 2004) Kort na ons jubileum-feest vertrok ik
samen met mijn moeder naar Wenen, om daar een aantal in het Kunsthistorisches
Museum bewaarde Nubische potscherven te bestuderen, net als in
Praag een jaar eerder. Het artikel daarover is inmiddels verschenen, in
nummer
25 (2004) van de Annals of the Naprstek Museum, Prague, en over
mijn
werk in Wenen heb ik een artikel opgestuurd naar Ägypten und
Levante, uitgegeven door het Oostenrijks Archeologisch Instituut en
de Oostenrijkse Academie van Wetenschappen. Hierin bespreek ik de
potten in het museum in Wenen samen met enkele resultaten van mijn
speurtocht naar organische resten, met behulp van massa-spectrografie,
in andere, vergelijkbare potten.
Anders dan destijds in Praag was in Wenen
niets voor mij geregeld voordat ik het museum binnenstapte. Op dat
moment pas bleek mij dat men eigenlijk niet precies wist welke potten
ik wilde bestuderen. Na enig heen-en-weer gepraat leek het iedereen het
beste dat ik zelf zou gaan
zoeken in de opslagplaats. Die is echter in een voorstad van Wenen,
zeker
een uur rijden van het museum. De volgende dag vertrok ik dus, in de
stromende
regen, samen met één van de conservatoren in een
dienstauto
met chauffeur naar de Traviatagasse. Daar aangekomen was alles
nog
eenvoudiger dan verwacht. Niet alleen had ik die potten ook zonder hulp
waarschijnlijk
snel genoeg gevonden, maar bovendien stonden de voorwerpen in
chronologische
volgorde zodat ik op maar een paar planken hoefde te kijken. Hoewel er
ter
plaatse een kleine ruimte voor onderzoek was ingericht stelde de
conservatrice
voor om alles mee terug te nemen naar het museum, wat ook mij heel goed
uitkwam.
Het hoogtepunt in Wenen was voor ons
ongetwijfeld de maaltijd die we genoten onder de grote koepel van het
museum. Elke week worden daar voor één avond tafeltjes en
stoelen neergezet
waarop een spectaculair diner geserveeerd wordt. Men wordt daarbij
aangemoedigd
om tussen de gangen door de verschillende zalen van het museum te
bezoeken.
Sommige dingen die ik graag had willen zien waren niet beschikbaar, de
meeste
uitgeleend naar Japan en een paar onlangs gestolen. Toch bleef er
genoeg
over om de reputatie van het Kunsthistorisches Museum meer dan
waar
te maken. Vanzelfsprekend draaiden we ook een rondje in het beroemde
reuzenrad
in de Prater, bekeken we de vrolijke architectuur van
Hunderdwasser en vergaapten ons aan de keizerlijke pracht en praal in
de Hofburg, de Belvedere en Schönbrunn. Ondanks dit alles vonden
wij Praag indertijd toch een leukere stad dan Wenen, zelfs ondanks het
feit dat die laatste stad zich het centrum van de
lomografie
mag noemen.
Beets (september 2004) Dit brengt mijn vertelling terug in
Beets, aan
de rand van de op de lijst van Werelderfgoed prijkende Beemster, en ons
jubileum-feest waarvoor in de
vorige brief alle ontvangers werden uitgenodigd. Sommigen konden
vanzelfsprekend niet komen, anderen wilden dat misschien niet en
mogelijk hebben nog weer anderen er alsnog spijt van toch te zijn
gekomen. Men kan het nu eenmaal nooit iedereen naar de zin maken. Wie
dat toch geprobeerd heeft is mijn
moeder die eigenlijk alles georganiseerd had, uiteraard met hulp van
derden.
Dat maakte het voor ons natuurlijk allemaal nog leuker, verrassender en
gemakkelijker. Niet alleen omdat we niets hoefden te doen, maar ook
omdat
we iemand de schuld konden geven als er wat mis ging. Dat laatste is,
geloof
ik, niet echt gebeurd, of het zou moeten zijn dat er in de nacht voor
het
feest in de auto's van verschillende gasten is ingebroken. En dat
allemaal
ergens midden in de vereenzaamde Noord-Hollandse polders. De dag zelf
hield
het midden tussen een traditioneel jubileum, roken en drinken in de
plaatselijke
sporthal, en een schoolreisje in, met bezoeken aan één
van
de oudste orgels ter wereld, het huis van Betje Wolff en aan de strenge
boeren
van een museumboerderij. Het weer werkte gelukkig ook mee, net als alle
gastheren en alle gasten. Met de meeste daarvan heb ik wel een paar
woorden kunnen
wisselen maar graag grijp ik deze gelegenheid aan iedereen te bedanken.
Niet
zozeer voor de vele kado's maar vooral voor ieders aanwezigheid
en
subtiele ondersteuning van en vanuit het thuisfront.
|
||