Aan het begin van dit jaar zegde ik de geneeskunde, die voor mij toch al geruime tijd op een laag pitje stond, definitief vaarwel. Dit om mij volledig te wijden aan een onderzoek naar een bepaald soort potscherfjes. Hetgeen te zijner tijd zal leiden tot mijn promotie in de archeologie, in Leiden. De potscherfjes waar het hierom gaat zag ik voor het eerst in Berenike, in januari 1995. Zij zijn handgemaakt, dus niet op een draaischijf, en van buiten glad geslepen. Het oppervlak is bovendien versierd met ingekerfde patronen die vaak nog zijn benadrukt doordat ze zijn opgevuld met een witte substantie. Of doordat delen van de pot rood zijn gemaakt. Er zijn maar weining van deze bijzondere scherfjes, temidden van een overvloed aan Romeins aardewerk uit de Nijlvallei. En andere, nog verder verwijderde, delen van het Romeinse Rijk. Eerst wist niemand waar de scherfjes vandaan kwamen. Vooral omdat ze gemengd waren met andere scherven met een onbekende herkomst. Het Arabisch schiereiland? Afrika ten zuiden van de Sahara? Of toch het Indiase sub-continent? Al snel kwam er echter meer duidelijkheid. De herkomst van de meeste scherven werd bepaald en voor de scherfjes waar ik mij de komende tijd mee bezig zal houden werden parallelen gevonden in zuid-Egypte en noord-Soedan. Deze parellelen werden echter steeds in verband gebracht met de bewoners van de Oostelijke Woestijn in de vierde en vijfde eeuw n.Chr. En over deze bewoners doen nogal wat verhalen de ronde die helaas niet altijd even duidelijk zijn. Zij worden vaak aangeduid als Blemmyers, een volk dat tot ver na de kerstening van het Romeinse Rijk de heidense goden aanbad, vooral Isis. En waarvan werd beweerd, door Plinius de Oudere, dat ze geen hoofd hadden maar ogen en een mond in hun borst. Blemmyers zouden in Egypte vaak zijn ingehuurd als schildwachten of bewakers, maar even vaak zouden zij karavanen hebben overvallen of kloosters geplunderd. Wat precies de verhouding was tussen de Blemmyers en de hun omringende volkeren en waarom zij even plotseling van het toneel verdwenen als dat zij daarop verschenen blijft onduidelijk. En met het stijgen van het water in het Nassermeer, gedurende het begin van de jaren 1960, zijn de meeste sporen die zij eventueel hebben achtergelaten voorgoed verdwenen. Alle reden dus om de genoemde potscherfjes, mogelijk de enige overblijfselen van een verdwenen volk, goed te bestuderen. En dat is precies wat ik van plan ben te doen.
Heel in het kort komt het erop neer dat ik denk dat hoe sterker de correlatie is tussen herkomst, vorm, decoratie en gebruik van het vaatwerk waarvan dit de scherven zijn, hoe sterker ook de culturele en ethnische banden zijn tussen de producenten en gebruikers ervan. Een goede correlatie betekent dat er inderdaad een woestijnvolk was met een eigen cultuur, zoals de historische bronnen ons willen doen geloven. Een slechte correlatie duidt op een converente evolutie waarbij de uiterlijke verschijningsvormen voornamelijk bepaald zijn door de omgeving. Een eerste stap naar de beantwoording van deze vraag is vanzelfsprekend een nauwkeurige analyse van het materiaal. Daarvoor zal ik vier verschillende methoden gebruiken. Allereerst een nauwkeurige beschrijving van elke scherf, compleet met een foto en een reconstructie-tekening. Door het catalogiseren van verschillende kenmerken (zoals vorm of versiering) kunnen de scherven in verschillende groepen worden ondergebracht. Daarna volgt een microscopische studie, met een polarisatie-microscoop, van een heel dun plakje van elke scherf. Daarbij kijk ik vooral naar datgene wat er aanwezig is in de klei waarvan de pot indertijd is gevormd. Dit kunnen natuurlijke verontreinigingen zijn of materiaal toegevoegd door de pottenbakker. Voorlopig heb ik voornamelijk zand (kwartskristallen) gezien en erg weinig organisch materiaal. Een deel van dit zand was waarschijnlijk van nature aanwezig in de klei, een ander deel zal zijn toegevoegd om de klei gemakkelijker bewerkbaar te maken. Opnieuw volgt een catalogisering van wat er te zien is met opnieuw het doel de scherven onder te brengen in een beperkt aantal groepen.
Na deze twee, relatief simpele, technieken volgen er twee die gebruik maken van een massa-spectrograaf gecombineerd met verschillende analytische instrumenten. Eén van die combinaties (ICP-MS) maakt het mogelijk de concentratie van aantal zeldzame metalen (zoals einsteinium of lutetium) in elke scherf te bepalen. De concentratie van deze metalen verschilt nogal van plaats tot plaats en de bepaling ervan kan dus aanwijzingen geven over waar de materialen vandaan kwamen die gebruikt zijn bij de productie van de potten. Het is niet waarschijnlijk dat ik zo ver zal komen een precieze geografische locatie te geven, daarvoor is er te weinig bekend van de geologie van de Oosterlijk Woestijn. Maar ik hoop wel te kunnen zeggen of de productie plaats vond in een beperkt aantal productie-centra, of daar waar de nood het hoogst was dan wel de gelegenheid zich voordeed. De tweede techniek (GC-MS) maakt gebruik van het verrassende feit dat er zelfs na zo'n 1500 jaar nog vetzuren aanwezig zijn in veel van de scherven. Deze vetzuren zijn geabsorbeerd diep in de scherven en moeten de resten zijn van wat er ooit aan eten in het vaatwerk aanwezig was. Nadat een fragment van een scherf is fijngemalen tot een poeder kunnen deze vetzuren worden opgelost en geanalyseerd. In principe heeft elk voedingsmiddel een specifieke verhouding van de verschillende vetzuren en het zou dus mogelijk moeten zijn te bepalen welke scherf ooit met welk voedingsmiddel in aanraking is gekomen. Helaas is het niet zo eenvoudig. De meeste maaltijden bestaan namelijk uit een groot aantal ingrediënten en de meeste potten zullen gebruikt zijn voor verschillende zaken. Bovendien hebben het natuurlijk verval, de gassen in de lucht en de energie van de woestijnzon ongetwijfeld de chemische samenstelling daarvan veranderd.
En dus ben ik opnieuw aangewezen op het catalogiseren
van de uitslagen van mijn onderzoek. Maar een vergelijking tussen de vier
verschillende groepen (macroscopisch, microscopisch, ICP-MS en GC-MS) zal
hopelijk voldoende zijn om in ieder geval een voorlopig antwoord te geven
op de vraag of de Blemmyers echt als culturele eenheid hebben bestaan of
dat zij verschillende groepen waren die slechts door de geografen van hun
tijd voor het gemak op één grote hoop geveegd zijn. Wie dit
allemaal nog eens na wil lezen, met meer achtergrond informatie, plaatjes
en zelfs al een paar resultaten, kan dat doen op de nieuwe EDW
web-site. De eerste echte publikaties, want op papier, zijn ook al
de deur uit. Allereerst natuurlijk in het Berenike rapport, dat een gecombineerd
deel zal worden over expedities in 1999 en 2000, en daarnaast in de tijdschriften
'Sudan & Nubia', 'Egyptian Archaeology' en 'Journal
of Egyptian Archaeology'.
Artikelen
van mijn hand die in de afgelopen tijd zijn uitgekomen, over andere
onderwerpen dan het bovenstaande, zijn in hetzelfde 'Journal of Egyptian
Archaeology' (2001; jaargang 87, blz. 135-170) en in het 'Nederlands
Tijdschrift voor Geneeskunde' (2002; jaargang 146, blz. 1147-1149).
Hopelijk vinden we te zijner tijd subsidie voor al dit werk, voorlopig
betalen we het namelijk allemaal zelf. Gelukkig vinden de meeste collega's
het interessant genoeg om alle apparaten en chemicaliën gratis te
beschikking te stellen. Maar dat kan natuurlijk niet zo blijven. Vooral
omdat ik dit jaar alleen al naar Bergen (in Noorwegen), Rome en Egypte
moet voor, respectivelijk, het ophalen van een aantal scherfjes uit Soedan,
het bezoek aan een conferentie en het verzamelen van meer Egyptisch materiaal.
Het gaat financiëel allemaal net, dankzij Willeke's goede salaris
en de huur die we voor ons huis ontvangen als we daar niet zelf in wonen,
maar het houdt natuurlijk niet over.
Het voorjaar in Los Angeles verliep zoals al de kwartalen
die we daar tot nu toe hebben doorgebracht. Voornamelijk kantoorwerk, zeven
dagen in de week en tien uur per dag. Bepaald geen straf met alle aanwezige
faciliteiten, zij het dat ik toch wel graag een kantoor met een raam zou
hebben. De monotonie werd slechts onderbroken door korte uitstapjes, bijvoorbeeld
naar Death Valley, of een bezoek aan de opera, vooral Turandot was
adembenemend, of aan de film. Wat dat laatste betreft is vooral de vertoning
van 'A beautiful mind' mij het beste bijgebleven. En nu ik toch
mijn gebruikelijke tips aan het geven ben: voor wie ervan houdt is de opname
van 9e symfonie van Beethoven, onder leiding van Wilhelm Furtwängler,
gemaakt bij de heropening van de Beyreuther Festspiele in 1951, een absolute
aanrader. Door allerlei omstandigheden, lees de bijsluiter, een uitvoering
vol emotie.
We hebben ook enige tijd kunnen besteden aan het inrichten van onze flat. Hierbij hebben we vooral afscheid genomen van veel zaken, om ons huis zo leeg mogelijk te houden, en ons verder geconcentreerd op het repareren van dingen die beschadigd waren en het vervangen van wat niet meer gerepareerd kon worden. Vervolgens was het tijd voor een wandschildering, wat weer gevolgd zal worden door de aanschaf van wat nieuw meubilair als we terug zijn in Californie, na 11 november aanstaande. Voor onze wandschildering heb ik eerst een muur van onze woonkamer Wedgewood-blauw geschilderd en vervolgens een arabesque, uitgezocht door Willeke, met de hulp van mijn computer bewerkt tot een halve boog waarbij ik bovendien een deel heb vervangen door een twee bladeren van de Ginkgo biboa. Dit is een bijzonder boom, een levend fossiel, met nog bijzonderder bladeren die ontstaan zijn ver voordat het verschil tussen loof- en naaldbomen zich ontwikkelde. Zes van deze halve bogen maken twee hele en nog twee halve bogen die op drie plaatsen gedragen zouden moeten worden door een pilaar. Maar in plaats van een pilaar hebben wij gekozen voor drie paar zeepaardjes. Twee met de ruggen naar elkaar in het midden en twee die elkaar aankijken links zowel als rechts. Van deze laatste paren houdt er één een ginkgo-blad in de opgerolde staart geklemd. Van dit ontwerp heb ik vervolgens een PowerPoint presentatie gemaakt en op een avond hebben we een data-projector van de universiteit geleend om het geheel op onze blauwe muur te projecten. Het overtrekken van de lijnen in wit en de ginkgo-bladeren invullen met goud was vervolgens een fluitje van een cent. Om ongeveer acht uur 's avonds begonnen waren we om vier uur 's morgens klaar. En het resultaat was, ook na het terugkeren van het daglicht, bijzonder bevredigend zoals hierboven te zien is.
Andere relevante gebeurnissen van de afgelopen tijd waren
wat ons betreft het bezoek van twee ontvangers van deze Brieven, voor en
na hun rondreis door Californië, en de enorme media-aandacht voor
het Berenike Project rond 12 juni jongstleden. Er was toen aandacht voor
het project op de CNN web-site en in zowel de Los Angeles Times als de
New York Times, twee van de vier belangrijkste kranten in de Verenigde
Staten. Daarnaast besteedden verschillende andere, minder vooraanstaande,
kranten en web-sites aandacht aan het project. Jammer alleen dat het project
niet alleen wat ons betreft is afgelopen maar ook volgens de Egyptische
militaire autoriteiten. De kans dat er in de nabije toekomst een expeditie
naar Berenike zal zijn lijkt klein. De deur die zeven jaar op een kier
heeft open gestaan schijnt weer krachtig te zijn dicht geslagen. Nog aangrijpender
nieuws was het bericht dat bij een andere ontvanger van deze Brieven een
dodelijke ziekte is geconstateerd. En alsof dat op zichzelf al niet ellendig
genoeg zou zijn overdenk ik nu nog vaker dan anders hoe ik zou reageren
als ik zelf zoiets te horen zou krijgen. Waarschijnlijk heel anders dan
ik me nu kan voorstellen.
Traditioneel lijken deze Brieven ook de beschrijving
te moeten bevatten van een huwelijk en na Portugal en Nederland is nu Engeland
aan de beurt. Onze rondreis door Europa begon namelijk in Oxford waar we
aanwezig waren bij het huwelijk van een uit Duitsland afkomstige Egyptologe
en een uit Canada stammende politicoloog. Beide zijn verbonden aan Merton
College, één van de oudste en meest respectable colleges
in Oxford. Zij konden dan ook de faciliteiten daarvan gebruiken voor de
ceremonie en de receptie na afloop daarvan. En zo verzamelden wij ons,
een bont gezelschap van Duitsers, Britten, Canadezen, politicologen en
Egyptologen, aan het eind van de dag in de middeleeuwse kapel gesticht
door Walter de Merton. Het is een goed idee zo laat op de dag te beginnen.
Niet alleen heeft iedereen, inclusief de bruid en de bruidegom, daardoor
de rest van de dag voor zichzelf, maar bovendien wordt de periode van ledigheid
tussen het eigenlijke huwelijk en het diner daarmee voorkomen. De kerkdienst
was kort en bondig ondanks het feit dat de voorganger de belangrijkste
formules niet alleen in het Engels maar ook in vrijwel accentloos Duits
uitsprak. En de omgeving was natuurlijk prachtig historisch maar daarin
prachtig aangeklede mensen. Zowel Willeke als ikzelf missen dat toch wel
in de Nieuwe Wereld die werkelijk niet voor niets zo genoemd wordt. Na
de dienst werd er champagne geserveerd op één van de vanzelfsprekend
onberispelijke gazons van het college. En toen was het tijd voor het diner
in de Grote Zaal van het college waar normaal de 'fellows' en de studenten
de maaltijd gebruiken en waar Merton en zijn opvolgers vanaf de muren op
de gasten neerkijken. Echt hout en allemaal echt oud. Na het eten werd
het bal geopend door bruid en bruidegom die daarop, zoals op alles wat
deze dag gebeurde, danig geoefend hadden. Na een tweede wals vonden de
meeste gasten het echter tijd voor wat pittigers en werd ouderwetse, jaren
1980 punk opgezet. En zo zagen de oude knakkers aan de muren het gezelschap
veranderen van keurige in rok geklede dames en heren in een stelletje de
pogo dansende punk-rockers. Ook voor de nog levende gasten een bijzonder
schouwspel.
Als laatste nog een paar opmerkingen over onze verblijfsvergunning in de Verenigde Staten, de zogenaamde 'green card'. Afgelopen tijd hebben we daarvoor de benodigde documentatie verzameld, inclusief een bewijs van goed gedrag van de Egyptische autoriteiten, en begin juli was het dan zo ver. Naar het Amerikaanse consulaat in Amsterdam voor een medische keuring, inclusief HIV-test, en een interview. Het eerste was min of meer standaard, het tweede bestond vooral uit het afleggen van een eed dat alles naar waarheid was ingevuld. Maar wie schetst onze verbazing toen we om drie uur 's middags geen stempel in ons paspoort bleken te hebben gekregen maar in plaats daarvan al onze papieren in een verzegelde envelop met daarbij een brief voor de immigratiedienst. Af te geven bij het betreden van de Verenigde Staten. En dat is voor ons ditmaal Washington DC waar we moeten overstappen op een binnenlandse vlucht naar Los Angeles. En nu maar hopen dat dit in die korte tijd, na al vele uren vliegen en de eerste jet-lag in de benen, allemaal gaat lukken. Het was mij de prijs van een paar postzegels wel waard geweest dit te vermijden. Maar ja, de wegen van de bureaucratie zijn nu eenmaal wonderbaar en zelden aangenaam.
Hiermee wordt gelijk ons programma voor de komende tijd duidelijk. Willeke in Nederland en ik in IJsland, Willeke naar Zwitserland en ik naar Noorwegen, dan samen naar Rome, Egypte en terug naar Nederland en de Verenigde Staten. Voor het eerst sinds vele jaren vieren we dus niet alleen mijn verjaardag in Nederland maar ook Kerstmis in een Christelijk land. Vroeger of later zal ik laten weten hoe dit allemaal is afgelopen, via dit medium of een ander, maar vast en zeker vergezeld van een nieuwe TIP ...